Evaluatie Wet straffen en beschermen en Visie ‘Recht doen, kansen bieden’

Op 17 juni 2018 is het visiedocument ‘Recht doen, kansen bieden: naar effectievere gevangenisstraffen’ naar de Tweede Kamer gestuurd. De visie gaat over de wijze waarop een gevangenisstraf wordt uitgevoerd vanuit het perspectief van de geloofwaardigheid van straffen en de bescherming van de maatschappij. Centrale thema’s in de visie zijn de aanpassing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) bij langere gevangenisstraffen, een systeem van straffen en belonen in detentie en een versterkte inzet op vermindering van recidive. In de Wet straffen en beschermen zijn verschillende onderdelen uit de visie in wetgeving omgezet. Deze wet is op 1 juli 2021 in werking getreden.

De Tweede Kamer ziet graag dat de visie en de wet na vijf en tien jaar worden geëvalueerd. Vooruitlopend op deze evaluaties hebben we de beleidslogica achter de wet en de visie gereconstrueerd en de contouren voor een toekomstige monitor opgezet. Wij voerden dit onderzoek uit in opdracht van het WODC, in samenwerking met Pauline Schuyt van de Universiteit Leiden.

Meer informatie?
Lees het onderzoeksrapport of neem contact op met Ger.

Evidence-based interventie tijdens detentie

Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in het aanbod van effectieve (bij voorkeur evidence-based) justitiële interventies voor het verbeteren van de basisvoorwaarden voor succesvolle re-integratie en het terugdringen van recidive onder volwassen gedetineerden. De centrale vraag was: welke evidence-based interventies worden in Nederlandse penitentiaire instellingen ingezet (of zouden ingezet kunnen worden) tijdens detentie en wat zijn de randvoorwaarden voor een effectieve uitvoering,

Uit ons onderzoek blijkt dat er geen groot onbenut potentieel van nieuwe of extra evidence-based interventies is dat ingezet zou kunnen worden om de doelstelling van vermindering van recidive te bevorderen. Het pakket aan interventies dat wordt aangeboden verschilt per PI. Het wordt beïnvloed door de ervaren problematiek van gedetineerden en de aanwezige doelgroepen; daarnaast ook door opvattingen bij gevangenismedewerkers over de effectiviteit van interventies en voorkeuren voor bepaalde typen interventies. Er zijn belemmeringen bij het aanbieden van interventies door logistieke, fysieke en organisatorische factoren: het drukke dagprogramma, ruimtegebrek en tekort aan gekwalificeerde trainers. Ook de bekendheid van interventies speelt een rol. Voor een effectieve uitvoering van interventoes is goede ketensamenwerking nodig, gericht op continuïteit, tijdens en na detentie, waar mogelijk en zinvol ook vor kortgestraften. Voor een versterkte inzet op vermindering van het recidiverisico is niet alleen een betere benutting van bestaande evidence-based interventies van belang. De combinatie van smalle (evidence-based) interventies en re-integratietrainingen gericht op basisvoorwaarden kan als een brede interventie opgevat worden, die aan veilige terugkeer bij zou kunnen dragen. Ook belangrijk lijkt het detentieklimaat in de PI’s, dat als integrale interventie bij zou kunnen dragen aan een andere mindset bij gedetineerden – niet in het minst omdat veel gedetineerden te kort in PI’s verblijven om aan smalle interventies deel te kunnen nemen.

Wij hebben de evidence-based interventies tijdens detentie geïnventariseerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).

Meer informatie?
Neem contact op met Ger.

Landelijke evaluatie Regeling Uitstapprogramma’s Prostituees II

De Rijksoverheid heeft zich met RUPS II tot doel gesteld om een landelijk dekkend aanbod te realiseren voor sekswerkers die uit de prostitutie willen stappen. De vraag is hoe het aanbod van zogeheten uitstapprogramma’s er nu uitziet. We onderzochten in hoeverre er sprake is van een landelijke dekking van ondersteuningsaansbod, hoe toekomstige structurele gelden verdeeld en beheerd kunnen worden en wat bekend is over de resultaten voor uitstapprogramma’s.

Landelijk dekkend netwerk

Vanaf 2014 is in grote delen van het land uitstapaanbod beschikbaar gekomen, er is echter nog geen sprake van een volledig landelijk dekkend netwerk. Om daar te komen is, 1) een fijnmaziger netwerk nodig zodat binnen een regio alle gemeenten worden bediend, en 2) een beter doelgroepbereik nodig. Nu zien we dat nog niet alle doelgroepen voldoende worden bediend, zoals mannelijke sekswerkers, illegale sekswerkers, thuiswerkers, transgender sekswerkers en slachtoffers van seksuele uitbuiting.

Toekomstige financiële systematiek

Een vervolg van RUPS zou een stimulans kunnen betekenen voor het nastreven van volledige landelijke dekking. Het continueren en doorontwikkelen van de subsidieregeling lijkt op het moment van de evaluatie de meest wenselijke financiële systematiek voor de verdeling van middelen. De subsidieregeling heeft aantoonbaar een aanjagende functie voor de realisatie van een volledig landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s én biedt de mogelijkheid om ervaren administratieve lasten te verminderen.

Resultaten RUPS-programma’s

Op basis van de voortgangsdocumentatie van RUPS-aanbieders ontstaat een indicatie van de totale jaarlijkse instroom (circa 650 sekswerkers) en uitstap (circa 300 sekswerkers). Kanttekening bij dit onderdeel is dat de beschikbare informatie weinig uniform bleek, onder meer als gevolg van gebrekkige richtlijnen voor verantwoording. Op basis van interviews met RUPS-aanbieders maken we op dat het succes van uitstapprogramma’s mogelijk samenhangt met een stevige samenwerking met gemeenten en ketenpartners, een hoge mate van inbedding in de lokale structuren van zorg en ondersteuning en aanhoudende betrokkenheid bij cliënten in alle fasen van de ondersteuning inclusief perioden van uitval en motivatieverlies.

Meer informatie?
Wij voerden de evaluatie uit in opdracht van het WODC van het ministerie van Justitie en Veiligheid, en in samenwerking met Cebeon, die advies uitbracht over de toekomstige inrichting van de financiële systematiek.

 

Tussen besluit en bezwaar

Burgers die het niet eens zijn met een besluit van de overheid kunnen hiertegen bezwaar maken op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Uit onderzoek is al langer bekend dat de bezwaarprocedure door betrokkenen als formeel en weinig bevredigend wordt ervaren. Dit speelt ook in een grote gemeente in Nederland. Bovendien kost het afhandelen van deze bezwaarschriften de gemeente vaak veel tijd en geld. Deze omstandigheden geven de gemeente aanleiding om te proberen een informele bezwaarprocedure in te richten, waarin zij eerder – dat wil zeggen nog voordat er formeel bezwaar wordt gemaakt – in gesprek raken met de burgers over besluiten waarin zij zich niet kunnen vinden. Door vroegtijdig met de burger in gesprek te gaan over zijn of haar onvrede kan sneller, prettiger en goedkoper een beter besluit tot stand komen.

De gemeente is van plan om een dergelijke informele bezwaarprocedure in de vorm van een pilot uit te proberen en heeft ons gevraagd om hiervoor een vooronderzoek te doen. Om zicht te krijgen op de contouren van zo’n informele procedure, zijn we in gesprek gegaan met burgers, betrokken ambtenaren en advocaten. Dit heeft geleid tot een aantal aanbevelingen voor de pilot.

Procesevaluatie pilot ‘SCIL 14-17’ in de jeugdstrafrechtketen

In de jeugdstrafrechtketen bestond de wens om zicht te krijgen op welke jeugdigen mogelijk kampen met een licht verstandelijke beperking (lvb). Begin 2017 is daarom een pilot gedaan met een screeningsinstrument, ontwikkeld en gevalideerd door het lectoraat LVB en Jeugdcriminaliteit van de Hogeschool Leiden. De pilot moest inzicht geven in de ervaringen met de screening van lvb in de praktijk en antwoord geven op de vraag in hoeverre de screening toegevoegde waarde heeft. In opdracht van het WODC (ministerie J&V) hebben wij de pilot geëvalueerd. De uitkomsten van de pilot bleken veelbelovend. Ze resulteerden in een landelijke toepassing van de screening van lvb in de jeugdstrafrechtketen.

Meer informatie
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Miranda.

Evaluatie van de beginnersregeling

Jonge bestuurders zijn veel vaker bij dodelijke verkeersongevallen betrokken dan meer ervaren bestuurders. De beginnersregeling geeft beginnende bestuurders strafpunten voor het begaan van ernstige verkeersovertredingen. Bij twee strafpunten kan een nieuw rijvaardigheidsonderzoek worden opgelegd. De regeling blijkt bij de doelgroep slechts beperkt bekend te zijn. De uitvoering is complex en vereist veel handwerk. Het aantal punten is gering, mede omdat een strafpunt alleen kan worden opgelegd na een overtreding waarvoor iemand staande wordt gehouden (dus bijvoorbeeld niet na flitsen). In het onderzoek zijn verschillende verbeterpunten geïdentificeerd. Tegelijkertijd blijft er twijfel aan de doeltreffendheid. Toch is de symboolfunctie belangrijk.

Evaluatie Wet voorwaardelijke sancties en Wet rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregelen

In 2012 zijn de Wet voorwaardelijke sancties (Wvs) en Wet rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregelen (Wvm) in werking getreden. Wat was het doel van deze wetten, zijn die doelen gehaald en zijn er verbeterpunten?

De Wvs is gericht op recidivebeperking. Door het opleggen van voorwaarden, zoals een training of een behandeling, kan gedrag beter worden beïnvloed dan met een relatief korte gevangenisstraf. De persoonsgerichte benadering in de Wvs geeft meer structuur aan een al langer bestaande uitvoeringspraktijk. Uit het onderzoek blijkt dat de Wvs in een behoefte voorziet en dat de beoogde voorwaarden voor gedragsverandering en recidivevermindering in de praktijk worden gerealiseerd. De verankering van de bijzondere voorwaarden heeft geleid tot een verbetering in de uitvoeringspraktijk.

De Wvm maakt het mogelijk dat contactverboden, gebiedsverboden en een meldplicht als zelfstandige sanctie worden opgelegd, dus niet alleen als bijzondere voorwaarde bij een sanctie. De Wvm blijkt een weinig toegepaste maatregel, enerzijds omdat het een maatregel is voor bijzondere situaties, anderzijds hangt dit mogelijk ook samen met de relatieve onbekendheid van deze sanctiemogelijkheid.

Meer informatie?
Wij hebben de Wvs en Wvm geëvalueerd samen met de Vrije Universiteit in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Neem contact op met Ger.

Impact van beleid op terugdringen recidive jeugd

De recidivecijfers van jeugdige daders lopen al een aantal jaren terug. Wat is de rol van overheidsbeleid in deze daling? Is er een link tussen de implementatie en de impact van beleidsmaatregelen gericht op recidivevermindering en de daling in de recidive onder jeugdigen? In hoeverre spelen alternatieve verklaringen een rol? Deze vragen onderzochten wij in twee trajecten in opdracht van, en deels samen met, het WODC van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Meer informatie
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Miranda.

Slachtoffers van zedenmisdrijven: een verkenning van de overwegingen voor contact met politie en/of hulpverlening

Slachtoffers van zedenmisdrijven doen minder vaak aangifte bij de politie dan andere slachtoffers. Er zijn bovendien aanwijzingen dat de aangiftebereidheid de laatste jaren verder is afgenomen. Hoe kan dit?

Om daar meer grip op te krijgen, voerden we een verkennend onderzoek uit naar de factoren en de overwegingen die een rol spelen bij volwassen slachtoffers van zedenmisdrijven om het delict wel of niet te melden bij de politie, wel of geen aangifte te doen van het delict en de keuze om wel of geen hulp te zoeken.

In het onderzoek werden verschillende bronnen geraadpleegd. Naast de interviews met slachtoffers werkten vijftien professionals mee aan een telefonisch interview, is een beknopte internationale literatuurstudie uitgevoerd en zijn geanonimiseerde registraties van de Nationale Politie en een hulpinstantie geanalyseerd.

Meer informatie?
Neem contact op met Yannick.

Lees ook het artikel over dit onderzoek dat in de Secondant verscheen.

Dit onderzoek vond plaats in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Maatschappelijke kosten van criminele en overlastgevende jeugdgroepen

Veel gemeenten hebben de laatste jaren gewerkt aan een integrale aanpak die zich specifiek richt op problematische jeugdgroepen. Bij gemeenten en het ministerie van Veiligheid en Justitie groeide zo de behoefte aan meer duidelijkheid over de vraag welke maatschappelijke effecten voortvloeien uit het groepsgedrag van jongeren in criminele en overlastgevende jeugdgroepen? En – in het verlengde hiervan – de vraag in hoeverre deze effecten kunnen worden vertaald in kosten en om welke bedragen het dan gaat?

In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum heeft Cebeon in samenwerking met Regioplan explorerend onderzoek gedaan naar deze intrigerende vragen. Voor het eerst zijn de maatschappelijke effecten van criminele en overlastgevende jeugdgroepen gestructureerd in beeld gebracht. Tevens is een methodiek ontwikkeld om deze effecten uit te drukken in kosten. De inzichten die dit oplevert, zijn van belang voor zowel gemeenten als het ministerie. Het onderzoek onderstreept niet alleen het maatschappelijke belang om gerichte interventies te ontwikkelen voor problematische jeugdgroepen, maar laat ook zien dat zulke interventies zich (gedeeltelijk) kunnen terugverdienen. Dit inzicht kan bijdragen aan verdere optimalisering van de lokale aanpak en het faciliteren van de ketenpartners hierbij.

Klik hier voor het onderzoeksrapport.

Meer informatie?

Neem contact op met Miranda.