Werkveld: Onderwijs
Oriëntatietrajecten in het mbo
Niet alle mbo-studenten slagen er in om in één keer de opleiding te kiezen die het best bij hun past. Omdat een verkeerde studiekeuze een van de oorzaken is van uitval van studenten is het belangrijk dat aankomende studenten een bewuste en weloverwogen keuze maken voor het vervolg van hun loopbaan. Verschillende mbo-instellingen in de regio Utrecht bieden al oriëntatietrajecten aan. Voor MBO Samen zoeken we uit wat de werkende principes van deze programma’s zijn en of er behoefte is aan samenwerkingen op de terrein.
“Ik houd ervan om in nieuwe materie te duiken”
Leren en ontwikkelen: het loopt als een rode raad door de (studie)loopbaan van Mathilde Vandersteen. In haar nieuwe rol als beleidsonderzoeker bij Regioplan vallen er tegelijkertijd ook genoeg nieuwe werelden te ontdekken. “Iedereen hier heeft de drive om in een nieuw onderwerp te duiken en het helemaal te ontleden.”
Toen Mathilde Vandersteen nog op het vwo zat en naar een voorlichtingsbijeenkomst over de studie Onderwijswetenschappen ging, wist ze meteen: dít is wat ik wil gaan doen. “Onderwijswetenschappen is een brede studie waarbinnen meerdere aspecten samenkomen – van psychologie tot bestuurskunde en organisatiekunde –, maar dan wel met één focuspunt: leren en ontwikkelen. Bovendien is onderwijs bij uitstek een maatschappelijke relevant thema, en daar wilde ik graag aan bijdragen; niet per se door zelf voor de klas te gaan staan, maar door het onderwijs te bestuderen.”
Leren en ontwikkelen
Na het behalen van haar bachelor Onderwijswetenschappen aan de Universiteit Utrecht (waar ze ook nog onder andere de minors Sociolinguïstiek en Bestuur & Beleid volgde), vervolgde Mathilde haar studieloopbaan in Maastricht met de master Learning and Development in Organizations. “Die master focust zich niet zozeer op onderwijs, maar meer op de HR-kant van leren en ontwikkelen. Na het behalen van mijn master werkte ik vervolgens een tijdje als HR-consultant. Dat was leuk om te doen, al miste ik na een tijdje het me écht verdiepen en vastbijten in een bepaald onderwerp.”
“Toen heb ik een paar maanden bijgehouden wat ik wél en minder leuk vond aan mijn werk. Zo kwam ik tot de conclusie dat een rol als onderzoeker wellicht beter bij me zou passen.” Lachend: “Het feit dat ik heel analytisch te werk ging bij het nadenken over een nieuwe baan, gaf eigenlijk al aan in welke richting ik het zou moeten zoeken.”
Open sollicitatie
Uiteindelijk kwam Mathilde via een open sollicitatie bij Regioplan terecht. Haar nieuwe rol als beleidsonderzoeker binnen ons team Werk, Participatie & Sociale Zekerheid bevalt tot nu toe erg goed, vertelt ze. “Deze eerste maanden werk ik onder meer mee aan een onderzoek dat inhoudelijk raakt aan mijn eerste liefde, onderwijs. In deze studie onderzoeken we de behoefte van mbo-docenten om eventueel een master in digitale vaardigheden te volgen. Het is leuk om bij zo’n onderwerp in gesprek te gaan met mensen met een vergelijkbare studieachtergrond als de mijne.”
“Maar het is ook enorm leuk om met andere onderwerpen in aanraking te komen. Zo ben ik ook bezig met een onderzoek naar de wettelijke mogelijkheden om te voorkomen dat huishoudens met kinderen worden afgesloten van water en energie, wat weer een heel ander onderwerp is. Andere onderzoeken richten zich op de toelating van organisaties die arbeidsmigranten tewerkstellen in Nederland of over het functioneren van Europese ondernemingsraden.”
Nieuwe materie
Enorm divers en uiteenlopend, beaamt Mathilde. “Ik houd ervan om in nieuwe materie te duiken. Bij sommige onderzoeken komt ook een politieke component kijken; niet zozeer in ons eigen werk, maar wel in de onderwerpen die we onderzoeken en de context daaromheen. Dat maakt het erg interessant. En verder is het ook gewoon een fijne werkplek; iedereen hier heeft de drive om in een nieuw onderwerp te duiken en het helemaal te ontleden. Wat dat betreft zit ik hier goed op mijn plek.”
Ansichtkaarten
Naast haar werk als beleidsonderzoeker blijft er gelukkig ook nog voldoende vrije tijd over voor Mathildes hobby’s: yoga en het bezoeken van ballet- en operavoorstellingen. En verder mag ook haar fascinatie voor ansichtkaarten niet onvermeld blijven, vertelt ze. “In Maastricht zit een heel knus, klein winkeltje waar ze alleen maar ansichtkaarten verlopen en waar ze echt een heel mooie collectie hebben. Als ik weer eens in Maastricht ben, ga ik daar altijd even langs.”
Mathilde Vandersteen MSc
Maatschappelijke thema’s die op welke wijze dan ook gelieerd zijn aan leren, werk en arbeidsmarkt: daar word ik blij van! Ik buig me graag over complexe onderwerpen die een combinatie van analytisch onderzoek en praktische inzichten vereisen. Ik ga hierbij kritisch te werk, met een goede dosis georganiseerde creativiteit. Het liefst combineer ik kwantitatieve en kwalitatieve methodieken om zo alle aspecten van een onderwerp voldoende uit te kunnen lichten in zowel de breedte als de diepte.
Ik vind het belangrijk dat resultaten van onderzoek kunnen helpen om zaken te verbeteren. Wat kun je in de praktijk met de inzichten die op papier staan? Mijn doel is om die verbinding telkens mogelijk te maken.
“De uitdagingen voor het onderwijs worden steeds groter”
Een gezonde arbeidsmarkt, in het onderwijs en daarbuiten: daar leveren Jos Lubberman (directeur Onderwijs en Arbeidsmarkt) en zijn team graag een bijdrage aan. Ondertussen wordt het onderzoekswerk steeds efficiënter dankzij ontwikkelingen op het gebied van big data en AI. “Steeds vaker zetten we innovatieve datatechnieken in om patronen bloot te leggen.”
Na het afronden van de studie Toegepaste Onderwijskunde aan de Universiteit Twente werkte Jos bij diverse onderzoeksbureaus als onderzoeker. Onderwijs en arbeidsmarkt lopen als een rode draad door zijn loopbaan, vertelt hij. “De uitdagingen voor het onderwijs worden steeds groter, met name op het gebied van personeelstekorten. Hoe kom je tot een goede match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt? Hoe kun je werk maken van duurzame inzetbaarheid, zodat mensen langer met plezier aan het werk blijven? En hoe kun je het onderwijs anders organiseren, zodanig dat je – ook in tijden van oplopende lerarentekorten – continuïteit kunt blijven bieden zónder concessies te doen aan de kwaliteit? Het zijn vragen die me altijd hebben gefascineerd en die relevanter zijn dan ooit.”
Governance en medezeggenschap
Daarnaast spelen er binnen het onderwijs – afgezien van de krappe arbeidsmarkt – op dit moment nog meer interessante vraagstukken, vervolgt Jos. “De methodische aanpak van schoolverzuim bijvoorbeeld, en vraagstukken op het gebied van governance. Rondom dat laatste thema hebben we dit voorjaar, samen met het CAOP en Leeuwendaal, een zogenoemd ‘breed gesprek’ georganiseerd, over governance en (mede)zeggenschap in het onderwijs. Daarbij zijn we in gesprek gegaan met álle spelers binnen het onderwijs – van onderwijspersoneel, ouders en leerlingen tot schoolleiders, (g)mr-leden, bestuurders en toezichthouders – om na te gaan hoe tot een blijvende adequate rolverdeling te komen tussen de verschillende actoren in de school.”
Gezonde arbeidsmarkt
In 2016 kwam Jos als senior onderzoeker naar Regioplan. Inhoudelijk was er meteen een klik, blikt hij terug. “Net als bij vorige werkgevers kwam ik hier terecht in een omgeving waarin er van alles speelde rondom thema’s als onderwijs en arbeidsmarkt. Bovendien zijn de thema’s die in het onderwijs spelen – bijvoorbeeld rondom anders organiseren en duurzame inzetbaarheid – ook relevant voor sectoren als de zorg en de techniek. Dat maakt het enorm interessant om je met dit soort onderwerpen bezig te houden. Sowieso leveren we vanuit Regioplan graag een bijdrage aan een gezonde arbeidsmarkt.”
Inhoudelijk betrokken
Bij het aantreden van de nieuwe, vierkoppige directie, begin vorig jaar, was het niet voor niets een bewuste keuze om als directeur inhoudelijk betrokken te blijven bij projecten, vertelt Jos. “Natuurlijk komen er zodra je directeur wordt ook de nodige andere taken op je af. Op facilitair vlak bijvoorbeeld. En uiteraard hebben we als bureau ook zelf te maken met de krappe arbeidsmarkt. Maar we wilden alle vier ook inhoudelijk betrokken blijven. Binnen mijn eigen vakgebied speelt er op dit moment zó veel dat ik graag – vanuit een onafhankelijke positie – mijn bijdrage wil blijven leveren aan een oplossing voor urgente maatschappelijke vraagstukken.”
Datagedreven onderzoek
Als directeur heeft Jos ook Regioplans datateam onder zijn hoede, vertelt hij. “Anders organiseren in het onderwijs draait ook om de vraag hoe je het werk zo efficiënt mogelijk kunt inrichten, zonder in te boeten aan kwaliteit. Precies zo proberen we ook in ons eigen werk voortdurend te zoeken naar manieren om ons werk zo efficiënt mogelijk aan te vliegen. De technologie helpt daarbij een handje. Zo zijn er steeds meer mogelijkheden om grote hoeveelheden data te analyseren. Steeds vaker zetten we innovatieve datatechnieken als textmining, webscraping en dashboarding in om patronen bloot te leggen en zo te komen tot nog betere, relevantere resultaten voor onze opdrachtgevers.”
ChatGPT
Ook de ontwikkelingen rondom artificial intelligence (AI) volgt Regioplan op de voet, vervolgt Jos. “Neem een tool als ChatGPT. De mogelijkheden van dit soort toepassingen zal alleen maar groeien. Het is enorm interessant om te onderzoeken hoe een toepassing als ChatGPT ons in de toekomst zou kunnen helpen bij het versneld uitvoeren van bijvoorbeeld deskresearch; als je AI kunt inzetten om grote hoeveelheden informatie te analyseren en samen te vatten, scheelt dat onder de streep enorm veel tijd. Tegelijkertijd blijft de rol van de individuele onderzoeker uiteraard belangrijk; je hebt in de loop der jaren vaak zoveel specialistische kennis vergaard, dat je dat niet zomaar uit een AI-tool kunt halen. Juist in de combinatie schuilen op termijn denk ik veel mogelijkheden.”
Kennismakelaar
Een laatste interessante ontwikkeling is Regioplans groeiende rol als kennismakelaar, vertelt Jos. “Als je het hebt over kennis die in de hoofden van individuele onderzoekers zit, mag niet onvermeld blijven dat we onze expertise steeds vaker actief delen met de buitenwereld; tijdens workshops en trainingen bijvoorbeeld. Ook zijn we sinds kort betrokken bij de Kennisrotonde, een initiatief van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) waarbij zogenoemde Kennismakelaars vragen van professionals uit de onderwijspraktijk beantwoorden op basis van wetenschappelijk gefundeerde inzichten over wat wel en wat níet werkt. Onze eerste adviezen – over zij-instroom en over de ‘sense-of-belonging’ van wo-studenten – zijn inmiddels gepubliceerd. Erg leuk om ook op deze manier – buiten het reguliere onderzoeks- en advieswerk voor opdrachtgevers – een bijdrage te leveren aan een sterk onderwijsveld.”
Op het kruispunt van knelpunten: ervaringen van mensen met een beperking die mede vanwege hun huidskleur, etnische kenmerken, religie, culturele achtergrond en/of migratie (van hen of hun ouders) achterstelling en uitsluiting kunnen ervaren
Wij hebben een onderzoek uitgevoerd naar de positie van mensen met een beperking die ook vanwege hun huidskleur, etnische kenmerken, religie, culturele achtergrond en/of migratie (van hen of hun ouders) belemmeringen problematiek ervaren bij hun maatschappelijke participatie.
In opdracht van het College voor de Rechten van de Mens heeft Regioplan een onderzoek uitgevoerd naar de positie van mensen met een beperking die mede vanwege hun huidskleur, etnische kenmerken, religie, culturele achtergrond en/of migratie (van hen of hun ouders) belemmeringen ervaren bij hun maatschappelijke participatie. Het doel was om te verkennen op welke gebieden er meer aandacht nodig is voor hun specifieke problematiek, zodat hun rechten gewaarborgd kunnen worden. Om inzichten te verzamelen hebben wij zowel met de doelgroep van het onderzoek gesproken, als met (belangen)organisaties die zich inzetten voor de groep.
Opbrengsten interviews
In de interviews stond centraal welke knelpunten deze groep mensen met een beperking ondervinden. Hierbij lag de focus op de domeinen participatie, zorg (en wonen), onderwijs, en arbeid en bestaansminimum. Ook de mate van vertegenwoordiging door organisaties en in wet- en regelgeving is belicht. We hebben de respondenten ook gevraagd naar oplossingsrichtingen.
Uit de interviews zijn er een aantal belangrijke aandachtspunten naar voren gekomen:
• Aannames en vooroordelen over mensen met een beperking én over mensen met andere kenmerken waardoor zij tot een minderheidsgroep behoren, liggen ten grondslag aan veel van de ervaren knelpunten van de groep. De combinatie van deze vooroordelen – ‘dubbele aannames’ – zorgen voor uitdagingen in het alledaagse sociale contact, maar ook bij de duurzame toetreding tot de arbeidsmarkt, het onderwijs en de zorg. Een onderdeel hiervan is de taboesfeer die in sommige culturele minderheidsgemeenschappen hangt rond (psychische) beperkingen en hulpverlening. Deze taboes zijn veelal een gevolg van vooroordelen over het hebben van een beperking. Discriminatie en het gevoel er niet bij te horen en minder te kunnen dan iemand zonder beperking kunnen hierdoor geïnternaliseerd worden, met beperkte maatschappelijke participatie tot gevolg.
• Het gebrek aan kennis bij organisaties over de mensen over wie het onderzoek gaat en het hierbij aansluitende tekort aan gepaste ondersteuning van de groep, is een knelpunt dat in alle domeinen een rol speelt. Dit komt onder andere tot uiting in het gebrek aan kennis over culturele diversiteit in de zorg, het tekort aan taalscholen die ervaring hebben met lesgeven aan blinde mensen, de ontoegankelijkheid van instellingen zoals ziekenhuizen en scholen, en de beperkte mogelijkheden om met een beperking en onvoldoende Nederlandse taalbeheersing aan het werk te gaan.
• De fysieke ontoegankelijkheid van de openbare ruimte is ten slotte een veelgenoemd thema dat maatschappelijke participatie van de groep belemmert. Op het eerste gezicht lijkt dit niet specifiek voor de doelgroep van het onderzoek, maar is het een relevante uitdaging voor iedereen met een beperking. De gesprekken maken echter duidelijk dat het hebben van intersectionele kenmerken deze knelpunten versterkt en extra drempels bij maatschappelijke participatie opwerpt. Ook het niet voldoende spreken van de taal versterkt de fysieke ontoegankelijkheid van de openbare leefomgeving. Wanneer oplossingen voor fysieke ontoegankelijkheid moeilijk gevonden kunnen worden, door bijvoorbeeld taalverschillen of aannames van anderen, kan dit isolatie en terugtrekking uit de samenleving tot gevolg hebben.
In het licht van het naleven van het VN-verdrag handicap ligt er een belangrijke rol voor belangenorganisaties om zicht te hebben op de ervaringen van de doelgroep van het onderzoek. De gesprekken met organisaties maken duidelijk dat, hoewel zij veel van dezelfde signalen zien van de knelpunten van de groep, de vertegenwoordiging van de groep door organisaties vaak een uitdaging is. Organisaties hebben vaak geen specifieke aandacht voor de doelgroep, maar zien hen als deel van hun bredere achterban. Hierdoor, maar ook vanwege het door de doelgroep ervaren gebrek aan representatie en diversiteit binnen organisaties, worden organisaties moeilijk gevonden door de doelgroep en is de doelgroep ook moeilijk bereikbaar voor deze organisaties. Ook wat betreft wetgeving en beleid stellen de respondenten dat hun participatie beperkt is. Er wordt niet of nauwelijks naar de groep geluisterd en de representatie van de groep in de politiek is beperkt.
Aanbevelingen
Op basis van de genoemde intersectionele knelpunten van de groep en de aangedragen oplossingen door de respondenten, hebben we aanbevelingen geformuleerd. Deze aanbevelingen kunnen gebruikt worden door het College om de overheid aan te sporen om de rechten van de doelgroep zoals neergelegd in het VN-verdrag handicap beter te borgen. De aanbevelingen worden in het onderzoeksrapport uitgewerkt. Zie ook de aanbevelingen die het College doet op basis van ons onderzoek.
Meer weten?
Rapport: naar een soepele overgang van vso naar mbo
Hoe kunnen we de overstap van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) naar het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) zo soepel mogelijk laten verlopen? Om die vraag draait het onderzoek dat we recent uitvoerden in opdracht van Ingrado en dat vrijdag 8 september werd gepresenteerd in Amsterdam. “Er worden wel degelijk ook successen geboekt.”
De overgang van het vso naar het mbo verloopt lang niet altijd even soepel voor de ruim zesduizend jongeren die deze overstap jaarlijks maken. In vergelijking met studenten uit het regulier voortgezet onderwijs verlaten doorgestroomde vso-studenten de opleiding vaker voortijdig zonder diploma. Verdiepend inzicht in waar deze specifieke groep leerlingen tegenaan loopt, ontbrak tot nu toe echter nog.
Oorzaken van uitval
In 2021 dienden Kamerleden Peter Kwint (SP) en Lisa Westerveld (GroenLinks) een motie in waarin ze de regering verzochten om te inventariseren wat er nodig is om een passend aanbod te creëren voor studenten met extra ondersteuningsbehoefte – zodanig dat zij wél in staat zijn een mbo-diploma te behalen.
Ingrado (branchevereniging voor leerplicht en rmc) pakte deze handschoen op en vroeg Regioplan om de oorzaken van voortijdig schoolverlaten van voormalige vso-leerlingen in het mbo in kaart te brengen.
Combinatie
Het onderzoek maakt onder meer duidelijk dat het vaak gaat om een combinatie van de volgende aspecten:
• Beschikt de vso-leerling over de vaardigheden om een mbo-opleiding succesvol af te kunnen ronden?
• Is de vso-leerling voldoende voorbereid op wat hem of haar te wachten staat in het mbo?
• Krijgt de vso-leerling een kans in het mbo?
• Beschikt het mbo over voldoende informatie over de nieuwe student?
• Zijn er voldoende mogelijkheden om de voormalige vso-leerling te ondersteunen in het mbo?
Wat kunnen we doen?
Tijdens ons onderzoek zagen we verschillende initiatieven die erop gericht zijn om vso-leerlingen te helpen bij de overstap. Zo zijn er bijvoorbeeld verschillende initiatieven om deze groep leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden bij de keuze voor een vervolgopleiding, zodat de leerlingen beter weten wat er van hen wordt verwacht in het mbo.
Ook troffen we verschillende vormen van coaching aan voor en tijdens de mbo-opleiding. Verschillende vso-scholen bieden – in samenwerking met het mbo – een mbo-opleiding aan in de beschermde omgeving van de vso-school voor leerlingen waarvoor de overstap naar het mbo (nog) te ambitieus is.
Presentatie
Op vrijdag 8 september presenteerde Regioplan-onderzoeker Jacob van der Wel het eindrapport tijdens een bijeenkomst op het ROC Amsterdam. Daarna volgde nog een paneldiscussie met onder meer de Kamerleden Kwint en Westerveld, drie ervaringsdeskundige studenten, en vertegenwoordigers van het mbo en het vso.
Het is belangrijk om de vso-leerlingen niet op voorhand af te schrijven, benadrukt Jacob. “Het klopt dat studenten met een vso-achtergrond vaker uitvallen en ook minder vaak een diploma halen. Tegelijkertijd laten de cijfers zien dat de meerderheid van de voormalige vso-leerlingen op mbo-niveau 3 en 4 uiteindelijk wél gewoon een diploma haalt. Hoewel de overstap van vso naar mbo veel vraagt van de studenten en de opleidingen, worden er dus wel degelijk ook successen geboekt. Laten we dat vooral als uitgangspunt nemen.”
Volgens Ingrado-bestuurder Corien van Starkenburg laat het rapport al met al zien dat er nog genoeg werk aan de winkel is. “De stip op de horizon is om alle studenten met een vso-achtergrond optimaal te begeleiden zodat zij een mbo-diploma kunnen behalen. Op deze manier bouwen we samen aan inclusief onderwijs.”
Meer weten?
In ons eindrapport doen we – op basis van de geconstateerde knelpunten – meerdere aanbevelingen om de overstap van vso naar mbo succesvoller te laten verlopen.
Digitale Werkplaatsen stimuleren samenwerking en vernieuwing
Digitale Werkplaatsen zorgen voor meer verbinding tussen het onderwijs en het bedrijfsleven en fungeren als een katalysator voor onderwijsontwikkeling. Dat concludeert Regioplan in een onderzoek naar deze werkplaatsen, waarbinnen studenten mkb-bedrijven ondersteunen bij digitale ontwikkelingen.
De door het Ministerie van Economische Zaken & Klimaat opgerichte Digitale Werkplaatsen zijn samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en bedrijven, waarbinnen studenten uit het hbo, mbo of wo werken aan praktijkopdrachten voor echte opdrachtgevers.
De focus ligt hierbij op digitalisering en technologie; de studenten helpen mkb-ondernemers bijvoorbeeld bij hun online sales & marketing, het automatiseren van bedrijfsprocessen, of bij het inzetten van data voor procesoptimalisatie. Het voornaamste doel van deze werkplaatsen is om studenten waardevolle praktijkervaring op te laten doen en de banden tussen onderwijs en bedrijfsleven te versterken.
Impactmeting
Inmiddels zijn er, verspreid over Nederland, twintig werkplaatsen actief. In opdracht van Katapult – de netwerkorganisatie die de Digitale Werkplaatsen ondersteunt – onderzocht Regioplan de impact van de werkplaatsen op (de kwaliteit van) het onderwijs. Deze impactmeting – die bestond uit interviews met projectleiders en een vragenlijst onder opleidingsmanagers, opleidingscoördinatoren en docenten – maakt om te beginnen duidelijk dat de Digitale Werkplaatsen zorgen voor hechtere samenwerking tussen het (beroeps)onderwijs en het bedrijfsleven, schetst onderzoeker Jacob van der Wel. “Binnen de werkplaatsen gaan studenten aan de slag met digitaliseringsvraagstukken van mkb-bedrijven. Bedrijven krijgen daardoor een beter beeld van wat het onderwijs te bieden heeft; omgekeerd ervaart het onderwijs door deze ontmoeting wat er speelt bij bedrijven.”
“Bedrijven die zich bij de Digitale Werkplaats melden, kunnen bovendien uitgroeien tot nieuwe waardevolle contacten voor het onderwijs. De werkplaats leidt op die manier tot meer diversiteit in het bedrijvennetwerk van onderwijsinstellingen.”
Hechtere samenwerking
Tegelijkertijd vaart ook de samenwerking tussen en binnen onderwijsinstellingen wel bij de werkplaatsen, vervolgt Jacob. “In de meeste Digitale Werkplaatsen werken onderwijsinstellingen op opleidingsniveau met elkaar samen. De werkplaats zorgt daarom niet alleen voor verbinding met het bedrijfsleven, maar ook voor meer samenwerking tussen onderwijsinstellingen en intern tussen opleidingen die normaliter niet samenwerken.”
Verrijking
Ook vormen de Digitale Werkplaatsen volgens Jacob een verrijking voor het onderwijsprogramma. “In de Digitale Werkplaats werken studenten in een contextrijke leeromgeving aan ‘echte’ opdrachten voor bestaande opdrachtgevers. Voor docenten van opleidingen die al veel aandacht besteden aan praktijkgericht leren, kunnen de werkplaatsen zorgen voor de broodnodige opdrachten. En docenten van opleidingen waar het praktijkgericht leren nog in de kinderschoenen staat, kunnen hiermee in de werkplaats ervaring opdoen. Contactpersonen merken op dat veel studenten gemotiveerd zijn om op deze praktijkgerichte manier te werken. Voor docenten kan dat weer een stimulans zijn om op deze manier door te gaan.”
Katalysator voor onderwijsontwikkeling
Op deze manier fungeert de Digitale Werkplaats als katalysator voor onderwijsontwikkeling, benadrukt Jacob. “Bovendien doen studenten in de Digitale Werkplaats vaardigheden op die zij nodig hebben om goed te functioneren op de werkvloer. Ze verwerven zogenaamde soft skills – zoals het op een heldere manier communiceren met de opdrachtgever – en leren om hun op de opleiding verworven kennis toe te passen in het werk.”
Meer weten?
Lees dan ons eindrapport. Of neem contact op met Jacob van der Wel.
Onderzoek: Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap in het funderend onderwijs
In samenwerking met CAOP en Leeuwendaal heeft Regioplan – in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) – onderzoek gedaan naar governance en (mede)zeggenschap in het funderend onderwijs. De invloed van gedrag en cultuur bij (mede)zeggenschap, het belang van het goede gesprek, knelpunten in de medezeggenschap, het ontbreken van een formele rol voor de schoolleider en de verantwoording als last zijn enkele van de vele bevindingen die uit het onderzoek komen.
Governancestructuur en medezeggenschap
De huidige governancestructuur kan als werkbaar worden beschouwd. Aan grote wijzigingen in de structuur van de (mede)zeggenschap bestaat geen behoefte. Die werkbaarheid kan evenwel worden versterkt door aandacht te (blijven) schenken aan de organisatiecultuur van de medezeggenschap, in het bijzonder door middel van het goede gesprek en de kennis en vaardigheid waarover betrokkenen dienen te beschikken.
Versterken van de (mede)zeggenschap
De werkbaarheid van medezeggenschap kan worden versterkt door het belang van medezeggenschap te blijven communiceren, vooral ook voor nieuwkomers in de school, en te zorgen voor een goede informatievoorziening, facilitering en kwalificering van de mr-leden. Wederzijds vertrouwen vormt een basisvoorwaarde.
Ervaringen van betrokkenen
De systematiek van meer middelen naar de klas is werkbaar, hoewel het draagvlak niet bij iedereen en onder alle geledingen even groot is. Mr-leden wijzen vooral op meer betrokkenheid en draagvlak voor de keuzes die worden gemaakt. Bestuursleden zien risico’s in financial control en mogelijke spanning tussen de keuzes van het team en het brede belang van de school of het bestuur.
Rol en positie van de schoolleider
Met name vanuit schoolleiders zelf is er behoefte aan een betere positionering. Er zijn verschillende routes mogelijk: een juridische route, een vertrouwensroute of een alternatieve route, in de vorm van afspraken in het managementstatuut. Er is nader onderzoek nodig om te komen tot een gedegen afweging over de positie van de schoolleider.
Begrotings- en verantwoordingscyclus
De huidige begrotingssystematiek en taakverdeling tussen bestuur en schoolleiding is werkbaar. De mate waarin dit tot administratieve lasten leidt verschilt per schoolbestuur en wordt mede bepaald door ondersteuning van het stafbureau. Punt van aandacht vormen de tijdelijke subsidieregelingen, die vaak wel tot extra verantwoordingslast leiden.
Meer weten?
In ons uitgebreide eindrapport vind je alle onderzoeksresultaten en conclusies. Ook kun je voor meer informatie contact opnemen met Jos Lubberman.
“Advies: verleng de Subsidieregeling praktijkleren”
De Subsidieregeling praktijkleren – waarbij werkgevers subsidie kunnen krijgen voor praktijkleerplaatsen die ze aanbieden aan specifieke doelgroepen – wordt breed gewaardeerd door de verschillende betrokkenen en wordt gezien als erg belangrijk om te kunnen voldoen aan de vraag naar opgeleid personeel. Dat blijkt uit het evaluatieonderzoek dat Regioplan en ECBO onlangs uitvoerden naar de regeling. Het advies: verleng de regeling en breid hem zo mogelijk uit naar Caraïbisch Nederland.
De overheid wil ondernemers stimuleren om te investeren in het opleiden van toekomstig personeel. Bedrijven en organisaties die een zogenoemde praktijk- of werkleerplaats aanbieden aan leerlingen, studenten, promovendi of technologisch ontwerpers in opleiding (toio’s), kunnen hiervoor een maximale subsidie krijgen van 2.700 euro per gerealiseerde praktijkleerplaats.
Eerdere evaluatie
Deze Subsidieregeling praktijkleren is sinds 2014 van kracht. In 2018 heeft Regioplan een evaluatie uitgevoerd naar deze subsidieregeling over de periode 2014-2018. Een belangrijke conclusie uit dat eerdere onderzoek was dat de subsidieregeling heeft bijgedragen aan een verhoging van het aantal praktijkleerplaatsen, en dat dit aantal zou afnemen bij afschaffing van de subsidieregeling.
De conclusies uit het rapport waren aanleiding om de subsidieregeling met nog eens vier jaar te verlengen, tot eind 2022; later werd de subsidieregeling verlengd met nóg een jaar, tot en met 31 december 2023.
Steeds populairder
Om te bepalen of en hoe de subsidieregeling moet worden voortgezet, hebben Regioplan en het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) de werking ervan opnieuw geëvalueerd. Het onderzoek bestond uit deskresearch, een vragenlijst onder werkgevers, gesprekken met werkgevers, studenten en docenten, verdiepende groepsgesprekken met beleidsmedewerkers van RVO en subsidieadviseurs, én uit drie groepsgesprekken met vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven, de overheid en het onderwijs.
Dit nieuwste onderzoek maakt om te beginnen duidelijk dat de regeling – die wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) – steeds populairder wordt, vertelt onderzoeker Denise Bijman. “In de periode 2019-2022 steeg het aantal aangevraagde subsidies voor praktijkleerplaatsen in zowel het voortgezet onderwijs als in het mbo, hbo en wo. Waarschijnlijk komt die stijging niet alleen doordat er in de loop der jaren nieuwe doelgroepen zijn toegevoegd, maar ook doordat de regeling simpelweg meer bekendheid heeft gekregen onder werkgevers. Verder spelen ook de toegenomen personeelstekorten ongetwijfeld een rol, net als de toegenomen interesse onder studenten en leerlingen voor leren in de praktijk.”
Verreweg het grootste aandeel subsidieaanvragen wordt gedaan voor mbo-studenten, vervolgt Denise. “Er worden relatief veel aanvragen gedaan voor de sectoren zorg en techniek. Het merendeel van de aanvragen wordt verder gedaan door bedrijven met tussen de 3 en 25 medewerkers.”
Hoge klanttevredenheid
De ervaringen met de uitvoering van de regeling zijn positief; de klanttevredenheid is met een 7,9 relatief hoog. Denise: “Veruit de meeste werkgevers die gebruikmaken van de subsidie zijn blij dat ze een tegemoetkoming krijgen voor de begeleiding. Ook vinden de meeste werkgevers dat de aanvraag over het algemeen goed verloopt; slechts 11 procent vindt de aanvraag (helemaal) niet gemakkelijk, en een op de tien aanvragers vond de tijdsinvestering (zeer) groot. Al met al geeft de meerderheid aan dat ze graag zien dat de subsidieregeling de komende jaren op een vergelijkbare wijze wordt voortgezet.”
Positieve ervaringen
De subsidieregeling wordt kortom (zeer) positief gewaardeerd door de verschillende betrokkenen, zo concluderen de onderzoekers. “De subsidieregeling wordt gezien als erg belangrijk om te kunnen voldoen aan de vraag naar opgeleid personeel. Illustratief is dat maar liefst 99 procent van de ondervraagde werkgevers van plan is om in studiejaar 2022-2023 (opnieuw) een aanvraag voor de subsidie te doen. Tegelijkertijd doen de deelnemers aan het onderzoek ook een aantal inhoudelijke verbetersuggesties. Op basis van die suggesties hebben we in ons rapport enkele aanbevelingen geformuleerd. Zo raden we aan om bedrijven nog meer duidelijkheid te geven over het subsidiebedrag en de looptijd van de regeling, voor meer zekerheid. Verder bevelen we onder meer aan om het subsidiebudget te heroverwegen en om na te denken over verruiming van de voorwaarden.”
Advies: verlenging en uitbreiding
Het overkoepelende advies van het onderzoeksteam is om de subsidieregeling te verlengen voor Europees Nederland, vertelt Denise. “Daarnaast was een subdoel van deze evaluatie om te verkennen in hoeverre het wenselijk én uitvoerbaar is om de subsidieregeling ook aan te bieden in Caribisch Nederland, specifiek op Bonaire. Wij concluderen dat de regeling niet zomaar een-op-een worden overgenomen door de andere context, maar met wat aanpassingen is deze geografische uitbreiding wel degelijk mogelijk.”
Meer weten?
Lees dan ons uitgebreide eindrapport.
“SIOF-beurs is belangrijk vliegwiel voor innovatie”
Als kartrekker, inspirator, facilitator en degene die de dagelijkse vertaling maakt van beleid naar klas, is de schoolleider onmisbaar bij innovatie en ontwikkeling in basisscholen. Samen met het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) deed Regioplan onderzoek naar het Schoolleiders Innovatie Ontwikkelfonds (SIOF). Welke rol speelt de SIOF-beurs bij succesvolle innovatie?
Om schoolleiders in het primair onderwijs in positie te brengen om innovaties op hun school op te zetten, gericht op anders organiseren, stelde het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2020 een tijdelijke aanjaagsubsidie beschikbaar. Dat gebeurde in de vorm van een persoonsgebonden beurs van maximaal 30.000 euro vanuit het Schoolleiders Innovatie- en Ontwikkelfonds (SIOF).
Randvoorwaarden voor innovatie
In totaal hebben 26 schoolleiders gebruikgemaakt van deze SIOF-beurs om een innovatietraject rondom ‘anders organiseren’ op te zetten. Parallel hieraan onderzocht Regioplan, samen met het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO), wat nou precies de randvoorwaarden zijn voor een succesvol innovatietraject. Daarbij keken de onderzoekers naar drie factoren: de rol van de schoolleider en zijn of haar ondernemendheid, de invloed van een aantal contextfactoren in de school én de rol van een aanjaagsubsidie zoals de SIOF-beurs.
Belangrijk vliegwiel
Het onderzoek maakt onder meer duidelijk dat de beurs een belangrijk vliegwiel is voor innovatie, vertelt onderzoeker Denise Bijman. “Maar: de SIOF-beurs – die vooral is geïnvesteerd in tijd voor samenwerken aan onderwijsvernieuwing – is niet noodzakelijk om met innovaties te starten. Een andere belangrijke factor is het creëren van draagvlak voor innovatie door teamleden voldoende te betrekken bij keuzes en gezamenlijk in gesprek te blijven. Een inspirerende en bevlogen schoolleider is een derde belangrijke succesfactor.”
De schoolleider heeft verder ook een belangrijke rol in het creëren van een veilige sfeer waarin fouten gemaakt mogen worden, vervolgt Denise. “Verder is het de taak van de schoolleider om te zorgen voor vertrouwen in het team. Tot slot blijkt het belangrijk om te leren van andere scholen die werken aan ‘anders organiseren’. De coronapandemie, en ook het lerarentekort, hebben dit leren in sommige gevallen beperkt en ook invloed gehad op de uitvoering van ‘anders organiseren’ in de klas. Maar ondanks deze uitdagingen is het de schoolleiders en hun teams toch gelukt om, mede met behulp van de SIOF-beurs, mooie stappen te zetten op weg naar een andere organisatie van onderwijs.”
Meer weten?
• De uitgebreide onderzoeksresultaten, conclusies en achtergronden kun je terugvinden in ons eindrapport.
• Naar aanleiding van dit onderzoek brachten we samen met ECBO een magazine uit, waarin we ter inspiratie de innovatieve aanpakken van vier basisscholen uitlichten.