Hoe kan het Amsterdamse primair onderwijs aantrekkelijker worden gemaakt voor onderwijspersoneel?

De maatregelen die de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse schoolbesturen treffen om het primair onderwijs aantrekkelijker te maken voor leraren (zoals voorrang op een huurwoning), sluiten goed aan bij wat leraren willen. Dat blijkt uit recent onderzoek door Regioplan. Tegelijkertijd blijft aandacht voor onder meer goed werkgeverschap nodig om het nog altijd oplopende lerarentekort enigszins het hoofd te kunnen bieden.

Het lerarentekort op Amsterdamse basisscholen is opnieuw gestegen, zo bleek vorige maand uit actuele cijfers van het ministerie van OCW. Was het lerarentekort in het Amsterdamse basisonderwijs in oktober 2021 nog 15,3 procent, in oktober 2022 was dit opgelopen naar 16,8 procent. Dat komt neer op een tekort van zo’n 706 fte aan leraren. In het speciaal basisonderwijs is het tekort met 31 procent zelfs nog fors hoger.

Getroffen maatregelen

Sinds 2020 treffen de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse schoolbesturen een aantal maatregelen om het werken in het Amsterdamse onderwijs aantrekkelijker te maken. Zo ontvangen leraren in het Amsterdamse basisonderwijs een extra toelage bovenop het salaris. Daarnaast zijn er onder meer maatregelen genomen op het terrein van huisvesting en mobiliteit. Leraren krijgen bijvoorbeeld voorrang op een huurwoning en bij de aanvraag van een parkeervergunning.

Goede aansluiting

In opdracht van de gemeente en de besturen heeft Regioplan onlangs in kaart gebracht welke aspecten er volgens het onderwijspersoneel toe doen bij de keuze voor een baan in het Amsterdamse basisonderwijs én wat voor zittend personeel redenen zijn om een baan elders te zoeken, vertelt onderzoeker/projectleider Jacob van der Wel. “Er zijn verschillende dingen die je volgens het veld kunt doen om het lerarentekort aan te pakken: goed werkgeverschap, de aanpak van problemen rond huisvesting en mobiliteit, een betere beloning, en meer maatwerk in de opleidingen. De maatregelen die de gemeente Amsterdam en Amsterdamse schoolbesturen treffen om het lerarentekort in de gemeente terug te dringen sluiten hier goed bij aan, zo blijkt uit ons onderzoek.”

Goed werkgeverschap

Leraren leggen de sterkste nadruk op aspecten van goed werkgeverschap, vervolgt Jacob. “Ze hechten relatief veel waarde aan ontwikkeling en groei en aan een gezonde en veilige werkomgeving. Voor werkgevers in het primair onderwijs is het kortom belangrijk om voldoende aandacht te besteden aan werkplezier en aan vermindering van de werkdruk. Ook aandacht voor professionele ontwikkeling zou een belangrijk speerpunt moeten zijn.”

Ander onderwijspersoneel

Verder zijn veel van de huidige maatregelen gericht op leraren, vervolgt Jacob. “Niet alleen leraren zijn lastig te vinden, ook ander onderwijspersoneel is op de huidige arbeidsmarkt dun gezaaid. Dan gaat het bijvoorbeeld om onderwijs- en klassenassistenten en lerarenondersteuners. Verschillende respondenten wijzen er daarom op dat er ook meer aandacht zou moeten zijn voor de verbetering van de positie van deze belangrijke teamleden. Dat zou bovendien een erkenning zijn voor de bijdrage die het andere onderwijspersoneel levert aan het opvangen van de problemen die ontstaan door het lerarentekort.”

Meer weten?

In ons uitgebreide eindrapport kun je alle resultaten en bevindingen terugvinden. Voor specifieke vragen over het onderzoek kun je terecht bij Jacob.

Klachtenstelsel po en vo: nader onderzoek 2022

Voor personeelsleden, ouders en (in het voortgezet onderwijs) leerlingen bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen. Regioplan deed onderzoek naar het functioneren van de klachtenregeling en het klachtenstelsel in het primair en voortgezet onderwijs.

Het klachtenstelsel is een complex stelsel met verschillende routes en betrokken partijen. Een belangrijk onderscheid wordt gemaakt tussen de informele fase in scholen (de voorfase), waarbij de vertrouwenspersoon een sleutelrol heeft, en de formele fase, via een klachtencommissie. De meeste klachten worden afgehandeld zonder formele klachtenprocedure. Uit het onderzoek blijkt dat de mogelijkheden voor klachtenafhandeling vaak nog ondoorzichtig zijn. Dit vraagt om een betere informatievoorziening vanuit scholen.

Belemmeringen

Sommige ouders, personeelsleden en leerlingen voelen een belemmering om een melding te maken of klacht in te dienen bij de school. Dit heeft vaak te maken met angst voor gevolgen of denken dat een klachtenprocedure geen nut heeft. Ook kan het gebrek aan een externe vertrouwenspersoon in de school reden zijn om zich niet te melden. Binnen scholen varieert de professionaliteit van vertrouwenspersonen, zij delen bijvoorbeeld in sommige gevallen geen jaarverslag of periodiek overzicht. Ook de facilitering in tijd en middelen blijft vaak achter.

Beperkt zicht op vervolgstappen

Scholen zijn verplicht om zich aan te sluiten bij een klachtencommissie op landelijk, regionaal of lokaal niveau. De meeste scholen zijn aangesloten bij een landelijke commissie. Deze landelijke partijen zetten ook actief in op professionalisering en kennisdeling. Bij regionale of lokale commissies gebeurt dat meer informeel. Maar een klein deel van de ingediende klachten wordt gegrond verkaard. Soms wordt ook klacht voorafgaand aan een procedure al ingetrokken, omdat partijen er ondering toch uitkomen. De ervaring is dat procedures soms lang kunnen duren. De adviezen van klachtencommissies zijn niet bindend. Daarom is er maar beperkt zicht op de vervolgstappen die scholen zetten.

Aanbevelingen

Op basis van het onderzoek komen wij tot een aantal aanbevelingen, zowel voor de voorfase als de procedures bij klachtencommissies:

1. Zorg voor beter vindbare en toegankelijke informatie over klachtenprocedures
2. Zorg in alle scholen voor ten minste één interne en één externe vertrouwenspersoon
3. Borg de professionaliteit van vertrouwenspersonen beter
4. Laat scholen verplicht aansluiten bij een landelijke klachtencommissie
5. Zorg voor een snellere afhandeling van klachten
6. Maak het advies van klachtencommissies bindend

Aanpak Verzuim 18+ en monitoring JKIP

Hoe pakken de RMC-regio’s het verzuim 18+ en de monitoring van Jongeren in Kwetsbare Positie (JIKP) aan? En hoe kunnen deze RMC-taken verder worden verbeterd? In opdracht van Ingrado deden we onderzoek naar die vraag en formuleerden we aanbevelingen voor verbetering van de verzuimaanpak en monitoring.

Voor jongeren tot 18 jaar is er wettelijk veel geregeld als het aankomt op de aanpak van verzuim; de Leerplichtwet kent strakke en duidelijke regels rondom ongeoorloofd verzuim. Maar voor jongeren van 18 jaar en ouder vervalt de leerplicht, schetst Regioplan-onderzoeker Suna Duysak. “Vanaf dat moment krijgen jongeren die nog geen startkwalificatie hebben gehaald hulp van de zogenoemde Regionale Meld- en Coördinatiepunten om tóch een startkwalificatie te halen. Met zo’n startkwalificatie – oftewel minimaal een diploma op mbo2-niveau – kunnen ze vervolgens de arbeidsmarkt op.”

Eigen invulling

Maar waar de Leerplichtwet heel strak voorschrijft wat verzuim is en aan welke regels jongeren moeten voldoen, is het werk van de RMC-regio’s minder strak afgebakend. Suna: “In de praktijk zie je dat elke regio daardoor zijn eigen invulling geeft aan de aanpak van het verzuim 18+.”

“Verder zijn de RMC-regio’s sinds 2019 verantwoordelijk voor de monitoring van jongeren in een kwetsbare positie, de zogenoemde JIKP-doelgroep. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om minder zelfredzame jongeren in het speciaal voortgezet onderwijs en het praktijkonderwijs die doorstromen naar het mbo, en die daar relatief vaak uitvallen. Ook hier loopt de aanpak per regio behoorlijk uiteen.”

Uitgebreid onderzoek

Ingrado (de landelijke brancheorganisatie voor leerplicht en RMC) vroeg Regioplan om in kaart te brengen hoe de RMC-regio’s invulling geven aan de aanpak rondom verzuim 18+ en aan het monitoren van jongeren in een kwetsbare positie. Suna: “Om hier beter zicht op te krijgen, hebben we de RMC-regio’s bevraagd via een online enquête – waaraan 52 van de 60 regio’s gehoor hebben gegeven – en hebben we vervolgens bij vijftien RMC-regio’s een verdiepende case study uitgevoerd. Ten slotte hebben we de belangrijkste bevindingen die hieruit naar voren kwamen verder aangescherpt in een werksessie met zes regio’s en met Ingrado zelf.”

Duidelijk visie rondom verzuim 18+

In algemene zin concludeert het onderzoeksteam dat de invulling van de verzuimaanpak 18+ een stuk eenduidiger wordt ingevuld dan de monitoringstaak voor JIKP, vertelt Suna. “Uit de gesprekken blijkt dat de RMC-coördinatoren een duidelijke visie hebben over hoe en door wie het verzuim 18+ aangepakt moet worden. Het is de regio’s duidelijk wat hun taken en verantwoordelijkheden zijn bij het voorkomen en verminderen van dit type verzuim. Ook zijn ze beter bekend en meer ingebed in het verzuimnetwerk rondom leerplicht en onderwijs, en weten ze welke lijnen en middelen ze kunnen inzetten om kwesties rondom verzuim op te lossen.”

Hoewel de regio’s de aanpak divers invullen, valt er volgens Suna wel een gemeenschappelijke lijn te ontdekken. “Alle regio’s werken vanuit een preventief kader aan verzuim 18+ en proberen waar mogelijk aan te sluiten op de verzuimaanpak van jongeren tot 18 jaar die onder de leerplicht vallen.”

Monitoring JIKP: minder eenduidig

Anders ligt dat bij de monitoringstaak voor JIKP. Hier zijn de verschillen tussen de regio’s een stuk groter, vertelt Suna. “Sommige regio’s focussen zich puur op de cijfers en hebben een bescheiden rol in de uitvoering van de vervolgacties. Andere regio’s zoeken dan weer actief de samenwerking op binnen het jeugdveld en met het onderwijs om deze jongeren meer hands-on te begeleiden.”

De RMC-medewerkers moeten voor de aanpak voor JIKP bovendien navigeren door een netwerk waarin ze relatief minder bekend zijn, vertelt Suna. “De toegevoegde waarde van de RMC in de monitoring van JIKP is voor sommige RMC-coördinatoren en voor de ketenpartners niet altijd even duidelijk.”

“Verder is het bijzonder dat de RMC-(sub)regio’s een beter beeld hebben van hun taken en verantwoordelijkheden als het gaat om het verminderen van verzuim 18+, en juist mínder als gaat om het monitoren van JIKP. En dat terwijl er geen wetgeving is over de invulling van de aanpak van verzuim 18+, maar wél over de monitoringstaak.”

Aanbevelingen

Op basis van deze en andere conclusies is het onderzoeksteam gekomen tot een aantal aanbevelingen, vertelt Suna. “In de eerste plaats adviseren we de RMC-regio’s om, samen met de MBO Raad, te werken aan het versterken en verbeteren van een eenduidig verzuimbeleid op mbo-instellingen, waarbij de verzuimaanpak van 18-plussers zoveel mogelijk gelijk wordt getrokken met die van studenten jonger dan 18.”

“Verder adviseren we Ingrado om onduidelijkheden over de monitoringstaak van JIKP te delen met het ministerie van OCW, zodat het ministerie hierover meer duidelijkheid kan scheppen. En ten slotte doen we de aanbeveling om een handreiking op te stellen over de doelgroep JIKP, zodat er meer duidelijkheid ontstaat over de taken en doelstellingen van de RMC-regio’s en over de definitie van de JIPK-doelgroep. Zo voorkom je spraakverwarring en kun je voorzieningen beter op elkaar afstemmen.”

Vervolg

Het onderzoek is inmiddels gedeeld met het ministerie van OCW. Ingrado voert samen met de MBO Raad momenteel gesprekken met mbo-scholen en RMC-teams om later dit jaar een handreiking verzuim 18+ te publiceren. De resultaten van ons onderzoek worden hierin meegenomen.

Meer weten?

Lees ons eindrapport! Of neem contact op met Suna voor meer informatie.

Evaluatie Meer Kans op Werk Jongeren

De Amsterdamse aanpak van jeugdwerkloosheid (Meer Kans op Werk Jongeren) beoogt de kansen van jongeren te vergroten op werk en een goede toekomst. Regioplan zal deze aanpak evalueren, zodat de gemeente Amsterdam deze aanpak verder kan doorontwikkelen en een zo goed mogelijke dienstverlening kan blijven bieden.

Door de coronacrisis is de jeugdwerkloosheid sterk gestegen. Om te kunnen voldoen aan de toenemende ondersteuningsbehoefte van een grote en diverse groep jongeren besloot de gemeente Amsterdam de crisisaanpak Meer Kans op Werk Jongeren (MKOWJ) te starten. MKOWJ is een kop op de bestaande aanpak van jeugdwerkloosheid, gericht op het vergroten van de kansen op werk en een goede toekomst van jongeren.

In opdracht van de gemeente Amsterdam zal Regioplan een evaluatie uitvoeren van de MKOWJ-aanpak. Doelstelling is om meer inzicht te verkrijgen in de werkzame elementen van de aanpak en de aanpak op basis van dit inzicht verder door te ontwikkelen.

Het klachtenstelsel in het po en vo nader bekeken

Elke school is verplicht om een klachtenregeling in te stellen, maar de manier waaróp klachten in de praktijk worden afgehandeld verschilt nogal. In opdracht van het ministerie van OCW dook Regioplan in de wondere wereld van het klachtenstelsel. Wat speelt er binnen de scholen? En: wat kan er beter?

Klachten over de kwaliteit van het onderwijs. Zorgen over hoe de school pestgedrag aanpakt. Een arbeidsconflict tussen leerkracht en directie.

Op elke school doen zich zo nu en dan problemen voor. Ouders, personeelsleden en leerlingen kunnen in zo’n geval een klacht indienen bij een klachtencommissie, vertelt Denise Bijman, onderzoeker binnen ons team Onderwijs en Arbeidsmarkt. “Elke school is namelijk wettelijk verplicht om een klachtenregeling in te stellen en om deze schriftelijk – bijvoorbeeld in de schoolgids of op de website – vast te leggen.”

Veel vrijheid

Verder is er echter maar weinig geregeld en hebben scholen veel vrijheid om zo’n klachtenregeling in te vullen. Zo worden veel klachten afgehandeld door een van de twee landelijke klachtencommissies, maar er zijn ook regionale klachtencommissies. Sommige scholen hebben zelfs een eigen commissie die klachten afhandelt.

Een pluriform landschap kortom. In opdracht van het ministerie van OCW onderzocht Regioplan hoe het klachtenstelsel in zowel het primair als het voortgezet onderwijs eruitziet, hoe scholen met klachten omgaan, en wat er eventueel verbeterd zou kunnen worden.

Interviews

Om een antwoord te vinden op die vragen bestudeerde het onderzoeksteam om te beginnen tientallen websites en schoolgidsen en werden de jaarverslagen van klachtencommissies geanalyseerd, vertelt Denise. “Ook hebben we een enquête uitgezet onder vertrouwenspersonen – die een belangrijke rol spelen in het interne klachtenproces op scholen – en leden van de medezeggenschapsraad, die de klachtenregeling formeel goedkeuren. Ten slotte hebben we tientallen betrokkenen geïnterviewd: vertegenwoordigers van schoolbesturen, vakbonden en ouderorganisaties, vertrouwenspersonen, MR-leden, leden van klachtencommissies en ouders. Kortom: iedereen die ook maar iets te maken heeft met het klachtenstelsel.”

Leereffect

Op basis van al deze input is Regioplan gekomen tot een aantal kenmerken waaraan het klachtenstelsel volgens de geïnterviewden idealiter voldoet. Denise: “We zien onder meer dat op lang niet elke school een ‘leereffect’ optreedt naar aanleiding van de ingediende klachten. Regelmatig ontbreekt een overzicht van de behandelde klachten, wat het lastig maakt om het beleid aan te passen op zaken die vaak misgaan. Wat daarbij ook niet meehelpt is dat de uitspraken van de klachtencommissies nu niet-bindend zijn.”

Onafhankelijk?

Ook de afhankelijkheid binnen het klachtenstelsel staat nog wel eens ter discussie, schetst Denise. “In hoeverre zijn de mensen die een klacht afhandelen – van de vertrouwenspersoon tot de leden van de klachtencommissie – ook écht onafhankelijk? Zo kwamen we een klachtencommissie tegen waarin een oud-bestuurder van de betreffende school zitting had. Ook zo iemand kan uiteraard goed onafhankelijk zijn, maar het kan wel zorgen voor twijfel bij degene die de klacht indient.”

“Ander genoemd obstakel is de laagdrempeligheid; hoe makkelijk is het om een klacht in te dienen? Wat blijkt: de route is lang niet altijd duidelijk. Niet alleen voor de klagers zelf, maar soms ook voor de vertrouwenspersoon en MR-leden.”

Eenduidigheid

“Ten slotte kwamen we veel opmerkingen tegen over de eenduidigheid van de klachtafhandeling: volgt in soortgelijke gevallen ook een soortgelijke uitspraak? Bij de twee landelijke klachtencommissies is dat goed geregeld; zij maken hun uitspraken openbaar en overleggen ook geregeld onderling over uitspraken. Maar bij regionale en interne commissies is dat doorgaans minder structureel geregeld.”

Zorg voor een duidelijke routing

Op basis van deze bevindingen doet Regioplan in het eindrapport een aantal aanbevelingen voor verbetering van het klachtenstelsel. Zorg om te beginnen voor een duidelijke ‘routing’, schetst Denise. “Zorg voor beter vindbare en toegankelijke informatie over de klachtenprocedure, zodat iedereen – klagers én interne betrokkenen – precies weet hoe het proces werkt. Verder adviseren we – om het gevoel van onafhankelijkheid te borgen – om op elke school ten minste één interne en één externe vertrouwenspersoon aan te stellen. Op die manier kunnen klagers kiezen bij wie ze het liefst aankloppen.”

Investeer in professionaliteit

Investeer bovendien in de professionaliteit van de interne vertrouwenspersoon, vervolgt Denise. “De interne vertrouwenspersoon doet dit werk vaak naast zijn of haar reguliere bezigheden. Zo zijn er veel leerkrachten die dit werk erbij doen en er eigenlijk te weinig tijd voor hebben. Ook hebben ze vaak geen specifieke opleiding gevolg voor dit werk. Voor de kwaliteit van de klachtenafhandeling kan het zeker geen kwaad om hierin te investeren.”

Zoek aansluiting bij landelijke commissies

Een ander kwaliteitsverhogend advies is om scholen verplicht te laten aansluiten bij een van de twee landelijke klachtencommissies, vertelt Denise. “Door de grote nadruk op zorgvuldigheid en eenduidigheid is de kwaliteit hier vaak beter geborgd. Bovendien staan deze landelijke commissies verder van de scholen af, wat goed is voor het gevoel van onafhankelijkheid van de klager.”

Maak uitspraken bindend

“Verder luidt ons advies om de uitspraak van de klachtencommissies bindend te maken – zodat je als klager zeker weet dat de school er iets mee gaat doen en ervan leert – én om te zorgen voor een snellere afhandeling van klachten.”

Al met al is er genoeg werk aan de winkel, concludeert Denise. “Elke klacht verdient het om serieus genomen te worden. Des te belangrijker voor scholen om te investeren in een deugdelijke klachtenregeling, die recht doet aan de belangen van alle partijen.”

Meer weten?

Neem voor meer informatie contact op met Denise.

In ons eindrapport lees je verder meer over de achtergronden en bevindingen. Ook reageerde minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) inmiddels op ons rapport in een kamerbrief.

Leren van voorlopers: verkenning naar up- en reskillen in de gemeentelijke sector

Door maatschappelijke en technologische ontwikkelingen is werk aan het veranderen en het werk wordt steeds complexer. Ook binnen gemeenten. Verschillende taken en functies veranderen, verdwijnen en verschijnen. Gemeenten moeten meer inzetten op de doorontwikkeling van medewerkers van mbo naar hbo-niveau, op interne doorstroom van medewerkers naar functies waar behoefte is aan personeel, en op uitstroom van de medewerkers die geen toekomst meer hebben of willen in hun gemeente. Wat zijn hierin goede voorbeelden en hoe kunnen gemeenten dit aanpakken?

Ontwikkeling van skills
Een formele opleiding volgen is doorgaans dé manier om doorontwikkeling of doorstroom mogelijk te maken. Maar gezien de snelle veranderingen, is er behoefte aan een snellere route waarbij de focus ligt op ontwikkeling van skills. Het leren en ontwikkelen van die vaardigheden die cruciaal zijn om het beoogde werk uit te kunnen blijven voeren, of om te kunnen overstappen naar een andere functie die meer kansen biedt.

Inspirerende voorbeelden
In opdracht van het A&O fonds Gemeenten voeren wij een kwalitatieve verkenning uit naar het upskillen en reskillen van gemeentemedewerkers. Het doel van deze verkenning is het inventariseren, analyseren en beschrijven van goede voorbeelden van upskillen en reskillen. We kijken hier zowel binnen als buiten de gemeentelijke sector. Best practices kunnen project-, organisatie- en mogelijk ook individuele practices zijn. Het rapport biedt praktische handvatten en inzichten voor gemeenten.

Publicatie
Het team leren en ontwikkelen van het A&O fonds Gemeenten heeft op basis van onze bevindingen een publicatie gemaakt, die op 23 juni 2022 is gepresenteerd tijdens een webinar.

“De behoefte aan vastigheid blijkt behoorlijk universeel”

Even voorstellen: Tessa van der Veen (28). In haar rol als junior onderzoeker bij ons team Onderwijs & Arbeidsmarkt kan ze haar voorliefde voor data en statistiek uitstekend kwijt.

Dat Tessa na afronding van haar bachelor Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht de onderzoeksmaster Sociology and Social Research ging doen, kwam niet als een grote verrassing. “Op de middelbare school was wiskunde mijn favoriete vak, en tijdens mijn studie genoot ik enorm van het schrijven van mijn bachelorscriptie: hypotheses formuleren, data verzamelen, ervaring opdoen met statistiek. Omdat ik me verder wilde verdiepen in de wondere wereld van kwantitatief onderzoek, lag de keuze voor een researchmaster vervolgens voor de hand.”

Vast contract is populair

Eind mei rondde Tessa haar masterthesis af. Haar onderzoek draaide rondom een actueel thema: tijdelijke contracten. Tessa: “Op basis van data uit de European Sustainable Workforce Survey heb ik een analyse gemaakt van baankenmerken die de aantrekkelijkheid van tijdelijke banen kunnen beïnvloeden, zoals lonen, opleidingsmogelijkheden en secundaire arbeidsvoorwaarden. Je zou misschien verwachten dat beloning dé bepalende factor is op basis waarvan mensen een keuze maken voor een bepaalde werkgever, maar een vast contract bleek voor veel werknemers veel belangrijker.”

“Sterker nog: het idee was dat andere factoren – zoals een hogere beloning, goede secundaire arbeidsvoorwaarden, opleidingsmogelijkheden en thuiswerken – kunnen compenseren voor tijdelijkheid, maar ook dat blijkt niet zo te zijn. Dat geeft dus wel aan hoe belangrijk mensen een vast contract vinden. Ik vond in mijn onderzoek verder ook geen verschillen op bijvoorbeeld sekse, leeftijd of opleidingsniveau; de behoefte aan vastigheid blijkt behoorlijk universeel.”

“In algemene zin kun je verder zeggen dat goede secundaire arbeidsvoorwaarden en hogere lonen belangrijker zijn voor mensen in vaste banen. Op zich is dat niet verwonderlijk; op de langere termijn werken een laag loon en slechte secondaire arbeidsvoorwaarden in een vaste baan langer door, terwijl dit voor een tijdelijke baan minder uitmaakt – werknemers kunnen immers makkelijker switchen naar een andere baan met betere arbeidsvoorwaarden.”

Personeelstekorten

De arbeidsmarkt is de laatste jaren steeds flexibeler geworden, schetst Tessa. “Met name vrouwen, jongeren en lager opgeleiden krijgen relatief vaak te maken met tijdelijke contracten. Tegelijkertijd krijgen we te maken met steeds hoger oplopende personeelstekorten, onder meer in de zorg. Juist nu zou het voor werkgevers dus belangrijk zijn om hun werknemers meer vastigheid te bieden, willen ze voldoende goed gekwalificeerd personeel kunnen blijven vinden.”

Geboorteverlof

Dit najaar gaat Tessa, samen met haar scriptiebegeleider, kijken of ze haar thesis kan omvormen tot een artikel voor een wetenschappelijk tijdschrift. Daarnaast is Tessa inmiddels alweer een paar maanden in dienst bij Regioplan, waar ze deel uitmaakt van het team Onderwijs & Arbeidsmarkt. “De afgelopen maanden heb ik onder meer bijgedragen aan de evaluatie van de Wet invoering extra geboorteverlof, oftewel de WIEG. Een interessant onderzoek, waaruit onder meer bleek dat bijna driekwart van de partners in loondienst na de geboorte van hun kind aanvullend geboorteverlof opneemt van in totaal zes weken.”

Voortijdig schoolverlaten

“Op dit moment ben ik dan weer bezig met een onderzoek naar voortijdig schoolverlaten. De aanpak van voortijdig schoolverlaten binnen de zestig zogenoemde Regionale Meld- en Coördinatie(sub)regio’s (RMC) verschilt nogal. Sommige regio’s zitten er dicht bovenop en gaan vooral preventief te werk, terwijl andere regio’s de verantwoordelijkheid meer bij de scholen zélf neerleggen. Interessant om die verschillende dynamiek per regio in kaart te brengen en na te gaan welke aanpak wanneer het beste werkt.”

Passende werkomgeving

Bij Regioplan zit Tessa helemaal op haar plek, vertelt ze. “Ik krijg hier alle ruimte om te ontdekken welke thema’s mij het meest aanspreken en om me nieuwe technieken eigen te maken. Zo ga ik me de komende tijd storten op het leren programmeren met Python, waarvoor ik in juli een week een summer course volg aan de Universiteit Utrecht. Al met al kan ik mezelf hier uitstekend ontwikkelen en kan ik me volledig focussen op wat ik het allerleukst vind: interessant onderzoek doen rondom onderwijs en arbeidsmarkt.”

Kees van Bergen neemt afscheid

Onlangs zwaaide Kees van Bergen af bij Regioplan. Met zijn onderzoek op het gebied van onderwijs heeft Kees een belangrijke basis gelegd voor het huidige team Onderwijs & Arbeidsmarkt.

In de afgelopen 27,5 jaar voerde Kees namens Regioplan meer dan honderd beleidsonderzoeken en -evaluaties uit: vaak in opdracht van het ministerie van OCW, maar ook voor onderwijsraden en gemeentes. Personeelsbeleid en het lerarentekort, bekostiging, subsidieregelingen, onderwijshuisvesting, onderwijsachterstanden en inclusief onderwijs: Kees’ kleurrijke onderzoekspalet weerspiegelt zijn grote interesse in het onderwijsveld.

Diverse ontwikkelingen

Het oplopende lerarentekort was een in het oog springend, vaak terugkerend thema, blikt Kees terug. “Dat tekort kondigde zich rond de eeuwwisseling al aan, maar pas sinds ongeveer 2015 laat het zich écht voelen binnen de sector.”

“Een andere in het oog springende ontwikkeling was de toenemende overheveling van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de schoolbesturen. Het was interessant om te zien hoe deze beweging zijn beslag kreeg in de dagelijkse onderwijspraktijk en in de relatie tussen het veld en de overheid.”

Belangrijke basis

Met zijn werk heeft Kees een belangrijke basis gelegd voor het huidige team Onderwijs & Arbeidsmarkt, benadrukt directeur Jos Lubberman. “Kees was jarenlang een erg fijne collega, die ook oog had voor de ontwikkeling van collega’s. Ook in de coronaperiode heeft hij zijn schat aan ervaring over weten te brengen op de nieuwe generatie onderzoekers in ons team. Een basis waar wij goed op voort kunnen bouwen. We bedanken Kees voor alles wat hij Regioplan gebracht heeft!”

Evaluatie subsidieregeling Extra Hulp voor de Klas

Voor het ministerie van OCW hebben we, in samenwerking met Expertisecentrum beroepsonderwijs (ECBO), onderzoek gedaan naar het aanvraag- en uitvoeringsproces en de opbrengsten van de subsidieregeling ‘Extra hulp voor de klas’ (EHK).

Het doel van het onderzoek was om in kaart te brengen in hoeverre de subsidieregeling heeft bijgedragen aan het beoogde doel, namelijk het ondersteunen van scholen en onderwijsinstellingen bij het continueren van onderwijs tijdens de coronacrisis. Daarnaast geeft het onderzoek meer inzicht in de regionale samenwerking die is georganiseerd ten behoeve van de subsidieaanvraag tussen po- en vo-besturen.

EHK-regeling

De EHK-regeling draagt bij aan het verantwoord openhouden van onderwijsinstellingen ten behoeve van de cognitieve en sociale ontwikkeling van leerlingen en studenten en om (nieuwe) achterstanden zoveel mogelijk te voorkomen. De subsidie kon ingezet worden om (extra) personeelskosten op te vangen, extra capaciteit voor ondersteuning en hulp bij noodopvang in te zetten, en voor het mogelijk maken van lesgeven op afstand. De subsidieregeling bestond uit twee tijdvakken. In het eerste aanvraagtijdvak (16 december 2020 t/m 24 januari 2021) is er in totaal 210 miljoen euro beschikbaar gesteld voor po-, vo- en mbo-instellingen. In het tweede tijdvak (1 mei 2021 t/m 1 juni 2021) is de subsidie uitgebreid naar het ho en wo en is er 240 miljoen euro vrijgemaakt voor extra handen in de klas. De middelen konden tot begin dit jaar (2022) worden ingezet.

Twee deelonderzoeken

Het onderzoek bestond uit twee deelonderzoeken. In het eerste deelrapport worden de resultaten van het monitoronderzoek naar het aanvraagproces gepresenteerd. Het rapport geeft inzicht in de ervaringen van de sector (po, vo en mbo) voor wat betreft het organiseren van regionale samenwerking en het indienen van een aanvraag voor de subsidieregeling in het eerste aanvraagtijdvak.

In het tweede deelrapport presenteren we de resultaten van het monitor- en evaluatieonderzoek naar het uitvoeringsproces en de opbrengsten van de regeling (van zowel het eerste als tweede aanvraagtijdvak). In het tweede deelrapport is ook gerapporteerd over de ervaringen van het ho en wo.

Aanpak jeugdwerkloosheid voor kwetsbare schoolverlaters

Om kwetsbare schoolverlaters een duwtje in de rug te geven richting werk, worden zij extra ondersteund door hun scholen en gemeenten. Wij onderzoeken hoe deze ondersteuning in de praktijk vorm krijgt en welke lessen we hieruit kunnen trekken.

Kwetsbare schoolverlaters aan het werk
Jongeren worden in coronatijden hard geraakt door het plotselinge verlies in werkgelegenheid in bepaalde sectoren. Als onderdeel van het sociaal pakket heeft het kabinet specifieke middelen vrijgemaakt om schoolverlaters met een grotere kans op werkloosheid naar werk of (vervolg)onderwijs te begeleiden. Deze middelen gaan naar scholen (voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en mbo’s) en gemeenten (afdeling W&I en RMC). Aan hen de taak om samen te werken om kwetsbare schoolverlaters te ondersteunen. Hiertoe ontplooien zijn activiteiten in drie fases: tijdens school, van school en nazorg.

De praktijk in kaart brengen
Het ministerie van SZW wil via een praktijkgericht onderzoek graag inzicht in de ervaringen met de maatregelen van de aanpak jeugdwerkloosheid in de praktijk. Hoe werken de betrokkenen professionals vanuit de scholen en gemeenten op uitvoeringsniveau samen om de jongeren te helpen in de overgang van school naar werk? En welke interventies zetten zij hierbij in, en wat zijn daarmee hun ervaringen? De uitkomsten van het onderzoek worden gebruikt voor toekomstige beleidsontwikkeling en voor de verantwoording richting de Tweede Kamer.

Tussentijdse inzichten
Ons onderzoek bestaat uit een verkenningsfase en een verdiepingsfase. Begin 2022 hebben we de verkenningsfase uitgevoerd, bestaande uit een literatuurstudie naar praktijkvoorbeelden en interviews met regionale coördinatoren jeugdwerkloosheid. De inzichten hieruit zijn geland in een tussenrapportage.

Deze tussenrapportage laat zien dat de aanpak van jeugdwerkloosheid in de arbeidsmarktregio’s golfbewegingen kent, afhankelijk van wanneer hier rijksfinanciering voor beschikbaar is. Dit is onwenselijk voor het behoud van de regionale samenwerking en coördinatie van de aanpak. Verder zien we dat veel interventies erop gericht zijn om jongeren een doorgaande begeleiding te bieden tijdens de transitie van school naar werk, door de begeleiding vanuit de gemeente te vervroegen of juist vanuit de school door te laten lopen.

Dit is in lijn met aanbevelingen uit het IBO jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, dat in 2019 verscheen. Wel signaleren veel regiocoördinatoren dat er nog te veel in ‘hokjes’ wordt gedacht, omdat bepaalde vormen van ondersteuning bijvoorbeeld alleen beschikbaar zijn voor jongeren zonder startkwalificatie of op Mbo Entree niveau. Ook jongeren die buiten deze ‘hokjes’ vallen, kunnen kwetsbaar zijn en aanvullende ondersteuning behoeven.

Vervolg: Verdieping in de praktijk
In de tweede helft van 2022 vindt de verdiepingsfase van het onderzoek plaats, waarin we een aantal casestudies uitvoeren in arbeidsmarktregio’s. Daarbij gaan we met de verschillende professionals uit de praktijk in gesprek over hun aanpak en samenwerking. Ook voeren we interviews met de jongeren zelf en gaan we activiteiten observeren. Naast een eindrapport ontwikkelen we een actiegericht product voor professionals, mede geholpen door een praktijkpanel met daarin diverse veldpartijen.