Professionalisering van werkgeversdienstverlening

In arbeidsmarktregio’s werken partijen zoals UWV en gemeenten samen om personeelsvragen van werkgevers op te lossen. De Programmaraad Regionale Arbeidsmarkt ondersteunt de arbeidsmarktregio’s met middelen en kennisuitwisseling. Voor de Programmaraad zochten we uit hoe regio’s de middelen bedoeld voor het professionaliseren van werkgeversdienstverlening besteedden.

De volgende vragen stonden in dit onderzoek centraal:

1. Hoe hebben arbeidsmarkregio’s de middelen ingezet?
2. Wat hebben deze middelen in de ogen van de arbeidsmarktregio’s opgeleverd?
3. Wat zijn volgens de arbeidsmarktregio’s succesfactoren en knelpunten in het professionaliseren van de werkgeversdienstverlening?
4. Wat hebben arbeidsmarktregio’s nog meer nodig om werkgeversdienstverlening te kunnen professionaliseren?

Detacheringsfaciliteiten in de Participatiewet

De Participatiewet biedt gemeenten de mogelijkheid om mensen naar andere organisaties te detacheren. Hoe gemeenten die mogelijkheid invullen onderzochten we voor het SBCM.

Naar aanleiding van de evaluatie van het SCP liggen de fundamenten onder de Participatiewet zes jaar na de inwerkingtreding van de wet onder een vergrootglas. Aannames over maakbaarheid, zelfredzaamheid en doenvermogen leidden vijf jaar geleden tot een hoge verwachting van de participatiemogelijkheden van mensen voor wie reguliere arbeid niet vanzelfsprekend is. Maar inmiddels is duidelijk dat het voor velen niet heeft geleid tot meer kansen op betaald werk. Met name de groep die voorheen gebruik kon maken van de Wet sociale werkvoorziening heeft moeite om binnen de huidige wettelijke kaders de stap naar regulier werk te maken. Deze constatering leidt ertoe dat de fundamentele aannames onder de Participatiewet nu door het hele land weer voorzichtig ter discussie worden gesteld.

Binnen de context van deze discussie zoeken lokale overheden en regionale samenwerkingsverbanden naar de beste manier om hun re-integratieverantwoordelijkheden in te vullen. Zij kunnen hier een veelvoud van instrumenten voor inzetten. Detacheren is daar één van. In de wijze waarop gemeenten naar dit instrument kijken, zien we de reflecties op de aannames onder de Participatiewet terug. Is detacheren een instrument met aanvullende meerwaarde? Voor wie zou detacheren ingezet moeten worden? Hoe kunnen we de werknemers bestaanszekerheid bieden zonder te grote financiële risico’s te lopen? Die vragen beantwoordden we in opdracht van SBCM.

Vooronderzoek Kennisplaats Werk en Inkomen

Hoe kan een nieuwe kennisplaats bijdragen aan de vertaling van onderzoek naar de praktijk? Voor ZonMw gingen we met deze vraag aan de slag.

Een van de sleutels tot het verbeteren van de effectiviteit van ondersteuning op het gebied van werk en inkomen ligt besloten in het handelen van professionals. Re-integratieconsultenten, arbeidsdeskundigen, jobcoaches, werkbegeleiders, schuldhulpverleners en al die andere professionals zijn degenen die via de interactie met hun cliënten een duwtje in de goede richting kunnen geven.

Om deze professionals te helpen maatwerk te leveren, is er de laatste jaren meer aandacht gekomen voor evidence-based practice (EBP); het afwegen van kennis uit onderzoek, inzichten gebaseerd op de eigen ervaring en behoeften van de klant om tot effectieve beslissingen te komen. Het versterken van evidence based werken is één van de pijlers in het nieuwe ZonMw-programma Vakkundig aan het Werk 2. In dit programma is daarom ruimte gereserveerd voor de ontwikkeling van een plek waar kennis uit onderzoek naar de praktijk wordt vertaald. Deze plek heeft de werktitel ‘Kennisplaats’.

Ter voorbereiding op de mogelijke ontwikkeling van deze kennisplaats vroeg ZonMw aan Regioplan om een vooronderzoek uit te voeren. Dit vooronderzoek was bedoeld om bij landelijke organisaties behoeften, wensen en ideeën te inventariseren, om behoeften bij professionals, leidinggevenden en beleidsmakers af te tasten en om bestaande initiatieven op een rijtje te zetten. De resultaten van het vooronderzoek zijn niet openbaar.

Deel kleinere kinderopvangorganisaties worstelt nog met verplichte administratie

De meeste Nederlandse kinderopvangorganisaties hebben hun financiële administratie goed op orde, maar kleinere organisaties hebben soms moeite om te voldoen aan nieuwe wettelijke vereisten om maandelijks gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst. Dat blijkt uit onderzoek dat Regioplan recent uitvoerde in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Een goede informatievoorziening en gespecialiseerde software kunnen helpen om de maandelijkse gegevensaanlevering te verbeteren, vertelt onderzoeker Rosanne Schaap.

Sinds 1 januari 2022 zijn kinderopvangorganisaties wettelijk verplicht om maandelijks gegevens over de kinderopvang aan te leveren bij de afdeling Toeslagen van de Belastingdienst. Doel van deze regeling is vooral om te voorkomen dat ouders onbedoeld fouten maken en een eventueel onterecht ontvangen toeslag moeten terugbetalen.

Hoe staat het ervoor?

Maar: in hoeverre hebben kinderopvangorganisaties hun financiële administratie en hun bedrijfsvoering op orde? Welke knelpunten ondervinden ze? En: hoe kunnen kinderopvangorganisaties beter ondersteund worden bij het uitvoeren van de financiële administratie? In opdracht van het ministerie van SZW deed Regioplan onlangs onderzoek naar deze en andere vragen, vertelt onderzoeker Rosanne Schaap. “We zijn eerst gaan praten met sleutelfiguren – bij het ministerie, bij de Belastingdienst en bij verschillende brancheorganisaties – om uit te vinden welke knelpunten zij zoal zien, als startpunt voor de rest van het onderzoek.”

“Vervolgens hebben we een enquête gehouden onder kinderopvangorganisaties over de huidige staat van de financiële administratie en bedrijfsvoering en hun ervaringen met het uitvoeren van de financiële administratie. Ook hebben we tien kinderopvangorganisaties nader onderzocht in een casestudy. Verder hebben we in kaart gebracht welke softwarepakketten er zoal in de markt beschikbaar zijn, waarbij we onderscheid hebben gemaakt tussen softwarepakketten die specifiek zijn ontwikkeld voor de kinderopvang en algemeen boekhoudkundige softwarepakketten.”

“Ook hebben we gekeken naar Initiatieven binnen en buiten de kinderopvangsector waar kinderopvangorganisaties gebruik van kunnen maken ter ondersteuning van de financiële administratie. Ten slotte hebben we een zogenoemde inzichtensessie georganiseerd met verschillende partijen in de sector. Wat betekenen de gevonden resultaten? En: wat zouden goede verbeterinitiatieven zijn?”

Goed op orde

Een belangrijke conclusie van het onderzoek is dat de meeste kinderopvangorganisaties hun financiële administratie vrij goed op orde hebben, schetst Rosanne. “Bij de meeste organisaties loopt het eigenlijk gewoon goed. Zeker naarmate organisaties wat groter zijn, hebben ze vaker softwarepakketten aangeschaft die hen helpen bij het bijhouden van de administratie. De meer gespecialiseerde softwarepakketten bevatten bovendien vaak een automatische koppeling met de systemen van de Belastingdienst, wat de kans op fouten vermindert. Ook hebben grotere organisaties vaker één of meerdere financieel medewerkers in dienst.”

Grotere kans op fouten

Kleinere organisaties doen hun administratie dan weer vaker handmatig in een tool als Excel, vervolgt Rosanne. “Dat vergroot de kans op fouten. Bovendien hebben kleinere organisaties vaak geen financieel medewerker in dienst. Dan doet bijvoorbeeld de directeur of een leidinggevende de administratie zelf, terwijl ze zich ook bezighouden met de zorg en opvang van kinderen. Ook dat zorgt voor een grotere kans op fouten.”

De kinderopvangorganisaties die naar eigen zeggen moeite hebben met de maandelijkse aanlevering, geven een gebrek aan tijd als belangrijke reden hiervoor, vervolgt Rosanne. “Soms ontbreken de gegevens van de ouders. En sommige kinderopvangorganisaties geven aan dat de uitvoering van de financiële administratie simpelweg geen prioriteit heeft.”

Centraal informatiepunt

Het brengt de onderzoekers tot een aantal aanbevelingen om de maandelijkse gegevenslevering verder te verbeteren. Eén aanbeveling is om alle actuele informatie rond verplichte administraties op één centrale plek beschikbaar te stellen, vertelt Rosanne. “Er is al veel informatie beschikbaar voor kinderopvangorganisaties, alleen is die nu nog vaak versnipperd. Een centraal informatiepunt zou wat dat betreft een uitkomst zijn.”

“In het verlengde daarvan raden we het ministerie aan om te investeren in een e-learningmodule over de uitvoering van de regelgeving rond de financiële administratie. In algemene zin raden we aan om de beschikbare hulpmiddelen en informatie zo eenvoudig mogelijk te houden.”

Softwaregebruik stimuleren

Het gebruik van software helpt verder – zo blijkt uit het onderzoek – enorm om de maandelijkse gegevensaanlevering te stroomlijnen, vertelt Rosanne. “De overheid zou er daarom bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om het gebruik van software te stimuleren. Nader onderzoek is nodig om te bepalen wat de beste optie is.”

Meer weten?

Lees dan het eindrapport en bekijk de infographic. Of neem contact op met Rosanne.

Nieuwkomers en Werk: wat werkt bij het begeleiden van nieuwkomers naar de arbeidsmarkt?

door Marina Lazëri en Job Velseboer

Statushouders aan het werk

In april 2023 berichtte het CBS dat het aantal statushouders met werk in 2022 is toegenomen in vergelijking met het jaar ervoor. Van het cohort dat in 2014 een verblijfsvergunning kreeg, heeft 45% een baan. Dat is goed nieuws, maar betekent wel dat de arbeidsparticipatie nog altijd verbeterd kan worden. Dit geldt nog meer voor statushouders die minder lang in Nederland zijn. Uit onderzoek blijkt dat statushouders belemmeringen kunnen ervaren bij het verkennen van de arbeidsmarkt, het vinden van een betaalde baan, en het behouden van een duurzame baan. Denk hierbij aan het voldoende beheersen van de Nederlandse taal, het hebben van sociale netwerken die nieuwkomers wegwijs kunnen maken op de arbeidsmarkt, en het hebben van voldoende kennis over de arbeidsmarkt en relevante sectoren.

Om een oplossing te bieden voor deze en andere knelpunten, zet een breed scala aan initiatieven zich in om statushouders te begeleiden op weg naar betaald werk. Dit doen zij bijvoorbeeld door het aanbieden van leerwerktrajecten, matching met werkgevers, of het verzorgen van vaktaallessen aan statushouders. Het Platform Nieuwkomers en Werk ondersteunt initiatieven die statushouders naar werk begeleiden. Het platform wordt gefinancierd door de Goldschmeding Foundation en beheerd door OpenEmbassy. Bij Regioplan evalueren wij de initiatieven die worden ondersteund door het platform. We onderzoeken wat wel en niet werkt bij het begeleiden van statushouders naar betaald werk, en vertalen dit naar lessen en handvatten voor het initiatief en het platform. Op deze manier dragen we bij aan een inclusieve arbeidsmarkt voor statushouders, en de kennisverwerving over de ‘werkzame mechanismen’ die hen naar werk begeleiden.

Het evalueren van de initiatieven

Al sinds 2019 doen we onafhankelijk onderzoek naar de initiatieven die door het platform worden ondersteund, en naar de methoden die zij hebben ontwikkeld om statushouders naar werk te begeleiden. Hierbij brengen we in beeld op welke manier de initiatieven dit beogen te doen (1), en onderzoeken we in hoeverre de initiatieven deze doelen realiseren (2). Dit doen we met name door middel van het opstellen van de beleidstheorie van de initiatieven, het uitzetten van vragenlijsten, en door interviews af te nemen met deelnemers, werkgevers, en andere betrokkenen.

De initiatieven kunnen variëren in aard en omvang. Het kan gaan om kleinschalige trajecten die een groep nieuwkomers willen bereiken met een specifieke vakinhoudelijke achtergrond, maar het kan ook gaan om grootschalige trajecten die een groter aantal statushouders willen begeleiden naar betaald werk. Momenteel richt het platform zich op initiatieven die gericht zijn op de sectoren zorg en ICT, naar aanleiding van de arbeidstekorten in beide sectoren. Zo beoogt het platform een tweezijdige maatschappelijke impact te hebben: nieuwkomers ondersteunen bij het vinden en behouden van werk, en arbeidstekorten in twee sleutelsectoren aanpakken. In ons evaluatieonderzoek houden we de ontwikkelingen binnen deze sectoren dan ook nadrukkelijk in de gaten.

Het platform richt zich op nieuwkomers. In de praktijk betekent dit dat de initiatieven gericht zijn op statushouders, maar ook meer algemeen op mensen met een migratieachtergrond die recentelijk naar Nederland zijn gekomen en hier uitdagingen ondervinden bij hun arbeidsparticipatie. De doelgroep van de initiatieven kan hierdoor bestaan uit mensen met een vluchtachtergrond, maar ook uit gezinsmigranten, of een enkele EU-migrant.

Geleerde lessen uit de praktijk

In de afgelopen jaren dat we de initiatieven die betrokken zijn bij het platform hebben geëvalueerd, hebben we veel inzichten verkregen over wat werkt bij het begeleiden van nieuwkomers naar werk. Door de verschillende initiatieven te onderzoeken, kunnen we elementen van een aanpak identificeren die ervoor kunnen zorgen dat een initiatief haar doelen realiseert. Hier zien we bijvoorbeeld de onderstaande mechanismen nadrukkelijk een rol spelen in een succesvolle aanpak:

• Intensief contact, begeleiding en ondersteuning van de deelnemers zijn de sleutels tot succes voor veel initiatieven. Zo kunnen deelnemers voldoende oefenen met de vaardigheden die ze nodig hebben om succesvol aan het werk te gaan.

• Afspraken met werkgevers vanaf de start van het traject: vaak ligt het knelpunt voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt bij werkgevers en hun aarzelingen om nieuwkomers aan te nemen. Wanneer initiatieven zich inzetten op verbinding met werkgevers, en ook vroeg contact tussen werkgevers en deelnemers faciliteren, zijn de werkgevers meer bekend met het initiatief en de doelgroep. Hierdoor kunnen zij meer bereid worden om samen met de doelgroep te werken. Bekend maakt bemind, in veel gevallen.

• Wanneer initiatieven zelfredzaamheid bij nieuwkomers faciliteren dragen ze bij aan hogere slagingskansen voor deelnemers. Nieuwkomers kunnen duurzamer deelnemen aan de arbeidsmarkt, en hebben ook meer agency met betrekking tot hun eigen wensen en toekomstperspectief.

• Ook als deelnemers meer inzicht krijgen in de Nederlandse werkcultuur maken ze meer kans op succesvolle deelname aan de arbeidsmarkt. Niet alleen kunnen ze makkelijker aan een baan komen, maar ze kunnen ook makkelijker langdurige arbeidsrelaties aangaan doordat ze bekend zijn met verwachtingen op de werkvloer.

• Initiatieven die bijdragen aan taalverwerving van de deelnemers bieden hen ook meer kansen op de arbeidsmarkt. Zo kunnen deelnemers de Nederlandse arbeidsmarkt beter navigeren, en vergroten zij ook hun baankansen voor meer gespecialiseerde arbeidsposities. Ook nadrukkelijke aandacht voor verschillende taalniveaus van deelnemers is belangrijk gedurende een traject, omdat nieuwkomers verschillende behoeften kunnen hebben met betrekking tot taal.

• Verder is nazorg een belangrijk werkzaam component van initiatieven. Een traject is niet afgerond als deelnemers een training of een ander programma doorlopen. Om duurzame arbeidsparticipatie te waarborgen, kunnen initiatieven ondersteuning en begeleiding aanbieden, ook wanneer de deelnemers al een baan hebben gevonden. Zo kunnen deelnemers eventuele uitdagingen en knelpunten die ze op de werkvloer tegenkomen bespreken in een vertrouwde context.

Aandachtspunten en kansen

Naast de succesfactoren die we tegenkomen in de evaluaties kunnen de initiatieven alsnog geconfronteerd worden met uitdagingen en belemmeringen:

• Werkgevers werven blijft een grote uitdaging. Soms vergt de samenwerking met de initiatieven en de deelnemers namelijk een grotere tijdsinvestering dan de werkgevers gewend zijn. Hoe kunnen initiatieven meer werkgevers geïnteresseerd krijgen in de samenwerking?

• Taal blijft een aandachtspunt, met name voor werkgevers. Soms willen werkgevers een hoger taalniveau van de deelnemers dan deelnemers machtig zijn. Maar ook als het hebben van een bepaald taalniveau geen vereiste is voor een werkgever, moeten de meeste nieuwkomers alsnog voldoen aan taaleisen vanuit hun inburgeringstraject voordat zij kunnen deelnemen aan een initiatief. Daarnaast willen nieuwkomers zich ook graag comfortabel voelen op de werkvloer en in informele gesprekken, en ervaren zij de taal dan soms als een belemmering. Hoe kunnen de initiatieven verdere taalontwikkeling ondersteunen? En hoe kunnen initiatieven (nog) beter de mogelijkheden verkennen waarbij taal minder centraal staat?

• De tijdsbesteding vanuit initiatieven en werkgevers kan een knelpunt vormen. Wanneer intensieve begeleiding van deelnemers nodig is, die buiten een regulier takenpakket valt, zijn betrokkenen soms minder geneigd om de meerwaarde van een initiatief te zien. Hoe kunnen initiatieven werkgevers hierin ondersteunen?

Er zijn kansen om deze en andere uitdagingen aan te pakken, met name door de genoemde werkzame elementen die we hebben geïdentificeerd in de initiatieven. Het blijft een aandachtspunt voor initiatieven die nieuwkomers naar werk willen begeleiden, om hun aanpak aan te laten sluiten bij deze knelpunten. Het continu ontwikkelen van innovatieve initiatieven, gebaseerd op wat we al weten over de arbeidstoeleiding van nieuwkomers, kan de arbeidsparticipatie dan ook sterk verbeteren.

Daarnaast zien we groeimogelijkheden bij de samenwerking tussen verschillende initiatieven en organisaties die nieuwkomers (willen) ondersteunen. Initiatieven onderscheiden zich van elkaar in hoe effectief zij een bepaald aspect van het begeleiden van nieuwkomers naar werk aanpakken. Zo weten sommige initiatieven beter de zelfredzaamheid van nieuwkomers aan te moedigen, zijn andere initiatieven in de gelegenheid om uitgebreide taalondersteuning aan te bieden, en is er een aantal initiatieven dat erin slaagt om werkgevers al vroeg met deelnemers te verbinden. Door intensievere samenwerking kunnen initiatieven zich specialiseren in wat ze het beste doen, maar kunnen ze tegelijkertijd ook hun kennis en kunde aan andere initiatieven overdragen. Kennisverwerving is dan ook een gezamenlijk project, en door ons evaluatieonderzoek dragen we hieraan bij.

Regioplan is als onderzoekspartner ook betrokken bij het Platform Jongeren en Werk, waarbij we de impact evalueren van betrokken initiatieven die door het platform worden ondersteund. Deze initiatieven zetten zich in om jongeren aan het werk te krijgen en helpen hen om duurzaam aan het werk te blijven, ook de meest kwetsbare jongeren.

Meer mogelijkheden voor jongeren met bijbaantje of vakantiewerk

Bied jongeren met een bijbaantje of vakantiewerk de mogelijkheid om ook op zondagen te werken. En verbied flitsbezorging voor kinderen jonger dan 16 jaar. Dit zijn twee belangrijke aanbevelingen uit ons onderzoek naar modernisering van de wetgeving rondom kinderarbeid. Minister Van Gennip (SZW) heeft inmiddels laten weten deze (en andere) aanbevelingen over te nemen, zo blijkt uit haar onlangs gepubliceerde beleidsreactie.

Veel Nederlandse kinderen hebben een bijbaantje of doen vakantiewerk; bijvoorbeeld als vakkenvuller in de supermarkt, als bezorger van reclamefolders of – als ze wat ouder zijn – in de horeca. Van de 13- en 14-jarigen heeft ongeveer 30 procent een bijbaantje of vakantiewerk; onder 15- en 16-jarigen is dat ongeveer 60 procent.

Kinderarbeid: strikte regels

Alweer even geleden onderzocht Regioplan – in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – welke mogelijkheden er zijn om de bestaande wet- en regelgeving rondom kinderarbeid te moderniseren, vertelt onderzoeker Jacob van der Wel. “De regels rondom kinderarbeid zijn strikt. Zo mogen 13- tot 15-jarigen in totaal maximaal twaalf uur per week werken, maar alleen tot 19.00 uur en niet op zondag. Ook mogen kinderen van deze leeftijd niet werken in een horecagelegenheid.”

Ruimere mogelijkheden

Om deze bestaande regels beter te laten aansluiten op de maatschappelijke ontwikkelingen – zoals het feit dat winkels op steeds meer plekken op zondag open zijn – heeft Regioplan de aanbeveling gedaan om werken voor kinderen ook op zondag mogelijk maken. Ook zouden 13- tot 15-jarigen op niet-schooldagen tot 20.00 uur moeten mogen werken; een uur langer dus dan voorheen.

Deze aanbevelingen zijn door de minister overgenomen, vertelt Jacob. “De totale toegestane werktijd per week verandert niet; die blijft twaalf uur. Maar kinderen hebben nu wel de mogelijkheid om bijvoorbeeld ook op zondag vakken te vullen. Andere aanbevelingen – bijvoorbeeld om de leeftijd om achter de kassa te mogen werken te verlagen van 16 naar 15 jaar – nam de minister niet over.”

Uitgebreide reactie

Wat dit onderzoek volgens Jacob bijzonder maakt, is de uitgebreide beleidsreactie die minister Karien van Gennip gaf op het onderzoek van Regioplan. “Het komt niet zo vaak voor dat een minister per aanbeveling haar afwegingen openbaar maakt en uitgebreid beargumenteert waarom ze bepaalde zaken wel, en andere níet overneemt. Voor ons als beleidsonderzoekers is dat natuurlijk enorm interessant en leuk om te zien.”

Flitsbezorgers en influencers

Een aanbeveling die de minister wel overnam, is een expliciet verbod op flitsbezorging van boodschappen voor kinderen tot 16 jaar; het rijden op een elektrische fiets in druk verkeer is te gevaarlijk, en de druk om de boodschappen snel af te leveren is voor veel 16-minners te groot. In de media werd vooral dit verbod eruit gelicht, merkte Jacob. “Terwijl er in de praktijk al heel weinig kinderen van onder de 16 zijn die voor een flitsbezorger werken.”

Verder was er in de media veel aandacht voor de status van jonge influencers: kinderen die geld verdienen met vloggen. Jacob: “Onze aanbeveling – die de minister nu gaat onderzoeken – is om deze jonge influencers te laten vallen onder dezelfde regels als jonge artiesten, die maar een beperkt aantal dagen in het jaar mogen werken. Maar ook hierbij is het goed om te beseffen dat het in de praktijk gaat om een zeer beperkte groep.”

Beter passend

De belangrijkste door de minister overgenomen aanbeveling is toch vooral de versoepeling van de toegestane werktijden, benadrukt Jacob. “Kinderen met een bijbaantje of vakantie geven aan dat ze het werk doorgaans leuk vinden en dat het een mooie gelegenheid biedt om wat bij te verdienen. Met de nieuwe regels biedt de minister deze kinderen nét wat meer ruimte, beter passend bij de huidige maatschappij.”

Meer weten?

Lees dan ons eindrapport. Of neem contact op met Jacob.

Onderzoek Platform Nieuwkomers en Werk

Platform Nieuwkomers en Werk is een programma dat initiatieven ondersteunt die nieuwkomers in Nederland naar werk begeleiden. Het platform wordt gefinancierd door de Goldschmeding Foundation en beheerd door OpenEmbassy.

Al sinds 2019 doet Regioplan onafhankelijk onderzoek naar de initiatieven die worden ondersteund en naar de methodieken die het Platform heeft ontwikkeld om nieuwkomers naar werk toe te leiden. Wij volgen de initiatieven en evalueren ze aan de hand van ‘realistische evaluatie’. Hierbij brengen we in beeld hoe initiatieven nieuwkomers naar werk toe willen leiden en onderzoeken in hoeverre de initiatieven slagen in het realiseren van hun doelen. De initiatieven variëren in omvang en aard: het kan werkgevers betreffen die specifieke en kleinschalige trajecten willen inrichten voor nieuwkomers, maar ook initiatieven specifiek opgericht om grotere aantallen nieuwkomers te begeleiden naar werk.

Momenteel richt het platform zich op de sectoren zorg en ICT. In ons onderzoek besteden we daarom ook aandacht aan de specifieke kenmerken van deze sectoren en hoe ze worden geadresseerd door de initiatieven.

We brengen voor elk evaluatieonderzoek een eindrapportage uit. Ook brengen we jaarlijks een overkoepelend rapport uit, waarin we de belangrijkste lessen, aandachtspunten en resultaten samenvatten van de initiatieven die bij het platform zijn aangesloten.

Meer weten?

– In dit rapport gaan we dieper in op de belangrijkste bevindingen die we de afgelopen jaren hebben opgedaan tijdens dit onderzoek.
– Eerder al schreven onderzoekers Marina Lazëri en Job Velseboer een artikel over de belangrijkste geleerde lessen, inzichten en kansen.

Afschaffen of verruimen 24-weken-eis helpt asielzoekers op weg naar werk

Het afschaffen of aanzienlijk verruimen van de zogenoemde 24-weken-eis zou een zeer belangrijke stap zijn om de nu erg lastige toegang van asielzoekers tot de Nederlandse arbeidsmarkt te verbeteren. Dat is een centrale conclusie uit een onderzoek dat we recent uitvoerden naar de belangrijkste belemmeringen voor asielzoekers bij het toetreden tot de arbeidsmarkt. De minister van SZW heeft het rapport inmiddels naar de Tweede Kamer gestuurd en aangegeven dat er vóór de zomer een kabinetsreactie komt.

Asielzoekers mogen in Nederland werken, maar alleen onder bepaalde voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde is de zogenoemde 24-weken-eis, die stelt dat asielzoekers binnen een tijdsbestek van 52 weken maximaal 24 weken betaald werk mogen uitvoeren. Tegelijkertijd stelt de Europese Opvangrichtlijn dat asielzoekers ‘effectieve toegang’ tot de arbeidsmarkt moet worden verleend.

Al jaren woedt er een discussie over de vraag of die effectieve toegang wel mogelijk is gezien de 24-weken-eis. In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben wij de afgelopen maanden uitgebreid onderzoek gedaan naar deze vraag. In hoeverre belemmert de 24-weken-eis de toetreding van asielzoekers tot de arbeidsmarkt? En: welk effect zou een eventuele aanpassing of afschaffing van deze maatregel hebben?

Veel belemmerende factoren

Uit ons onderzoek blijkt dat asielzoekers te maken krijgen met een veelheid aan uitdagingen en obstakels bij het betreden van de Nederlandse arbeidsmarkt. De belemmerende factoren die uit ons onderzoek naar voren kwamen hebben wij ondergebracht in drie categorieën: wet- en regelgeving, maatschappelijke contextfactoren en factoren op individueel niveau. Op elk van deze gebieden ondervinden asielzoekers flinke belemmeringen.

De belangrijkste belemmering op het gebied van wet- en regelgeving is de al genoemde 24-weken-eis. Deze eis vormt voornamelijk een drempel voor werkgevers, die meestal op zoek zijn naar personeel voor langere termijn. Dit gaat hand in hand met de verplichting voor werkgevers om een zogenoemde tewerkstellingsvergunning (TWV) aan te vragen als zij een asielzoeker in dienst willen nemen, waarbij wachttijden en onbekendheid met de procedures een rol spelen. Deze twee aspecten van wet- en regelgeving werken belemmerend voor de bereidheid van werkgevers om asielzoekers in dienst te nemen. Een derde belemmering is de Regeling Eigen Bijdrage (Reba). Volgens deze regeling moeten asielzoekers die inkomsten hebben uit arbeid aan het COA een vergoeding betalen voor de kosten van de opvang. Vooral voor gezinnen kunnen deze kosten oplopen. In combinatie met onzekerheid over de hoogte van de kosten en de inning achteraf, leidt dit tot financiële onzekerheid en schulden bij de asielzoeker.

De belangrijkste maatschappelijke contextfactoren die een belemmering vormen zijn – opnieuw in volgorde van urgentie – gebrek aan ondersteuning bij toeleiding naar arbeid, problemen bij het krijgen van een burgerservicenummer (BSN), en verlopen identiteitsbewijzen voor asielzoekers. Deze zogenoemde W-documenten zijn een jaar geldig, en hernieuwen kan enkele maanden in beslag nemen.

Wat betreft individuele factoren zijn de belangrijkste belemmeringen ten eerste een beperkte beheersing van de Nederlandse taal, ten tweede psychische problematiek gerelateerd aan de vluchtgeschiedenis, en als laatste moeilijkheden rond de aansluiting tussen de cultuur van de asielzoeker en de Nederlandse culturele context.

Belemmeringen versterken elkaar

Een belangrijke bevinding is dat de verschillende belemmeringen elkaar versterken. Ook voor de 24-weken-eis speelt dit. Ten eerste sluit deze beperking van de inzetbaarheid van asielzoekers niet goed aan bij de werkwijzen en prioriteiten van werkgevers. Het loont voor hen te weinig om zich te moeten verdiepen in de regels rondom aannemen van deze groep, om vervolgens medewerkers maar voor een beperkte tijd in te kunnen zetten.

Maar het belemmerende effect van de eis wordt verder versterkt door bijvoorbeeld de inrichting van administratieve stappen die asielzoekers en hun werkgevers moeten doorlopen bij het aanvragen van een TWV. De administratieve eisen en wachttijden maken het aannemen van medewerkers uit deze groep nóg minder aantrekkelijk.

Gevolgen van afschaffen of aanpassen van de 24-weken-eis

Het is aannemelijk dat afschaffing van de 24-weken-eis, of een aanzienlijke verruiming van het aantal weken dat asielzoekers mogen werken, de drempel voor werkgevers om asielzoekers in dienst te nemen flink zou verlagen. Verder leidt het verruimen of afschaffen van de 24-weken-eis ertoe dat asielzoekers recht kunnen krijgen op een werkloosheidsuitkering, maar net als nu vervalt dat recht zodra de asielzoeker niet langer rechtmatig in Nederland verblijft.

Uit ons onderzoek blijkt verder dat de 24-weken-eis geen rol speelt in de keuze van asielzoekers om naar Nederland te komen. In nabijgelegen landen als België, Duitsland en Frankrijk gelden geen beperkingen voor wat betreft de periode dat asielzoekers betaald werk mogen verrichten. Een eventuele afschaffing van de 24-weken-eis zou Nederland daarmee op dit punt niet bijzonder aantrekkelijk maken in vergelijking met deze landen.

Afschaffen of verruimen 24-weken-eis belangrijk, maar niet voldoende

Het afschaffen of aanzienlijk verruimen van de 24-weken-eis zou al met al een zeer belangrijke stap zijn om de nu erg lastige toegang van asielzoekers tot de arbeidsmarkt te verbeteren.

De veelheid en onderlinge verwevenheid van belemmeringen betekent dat het afschaffen of aanpassen van de 24-weken-eis weliswaar van groot belang zou zijn, maar waarschijnlijk pas werkelijk voor verschil kan zorgen als daarbij ook genoeg andere belemmerende factoren zouden worden aangepakt; zoals de problemen bij het krijgen van een burgerservicenummer en de moeilijkheden rondom de tewerkstellingsvergunning (TWV) die werkgevers aan moeten vragen.

Meer weten?

In ons uitgebreide eindrapport vind je alle onderzoeksresultaten en conclusies. Ook kun je voor meer informatie contact opnemen met Heleen of Marina.

Succesvolle pilot: ‘Sociaal juridische hulp om de hoek’

Waar kun je als burger met een sociaaljuridische vraag terecht als er in je directe omgeving geen hulp beschikbaar is? Inwoners van Heerenveen, Hengelo en Venray konden sinds begin 2021 – bij wijze van pilot – terecht bij een sociaaljuridisch spreekuur in de plaatselijke bibliotheek. En dat blijkt te werken, zo blijkt uit een evaluatie door Regioplan.

Vragen over werk, inkomen, een arbeidscontract of uitkeringen. Over trouwen, samenwonen of scheiden. Of over toeslagen, wonen, alimentatie en schulden. Wetten en regels zijn lang niet altijd even duidelijk voor iedereen, en voor veel burgers is het – zo blijkt uit onderzoek – in toenemende mate lastig geworden om mee te doen in de steeds complexer wordende samenleving.

Geen rechtsbijstand beschikbaar

Voor het aanpakken van sociaaljuridische problemen kunnen burgers een beroep doen op de rechtsbijstandsverlening (door Sociaal Raadslieden en door het Juridisch Loket), maar met name buiten de Randstad en in niet-stedelijke gebieden is deze eerstelijnsdiensverlening vaak niet beschikbaar in de directe omgeving. Ook weten veel burgers (maar ook veel vrijwilligers en professionals) vaak niet precies welke hulproutes ze zoal kunnen bewandelen, en met welke problematiek ze bij welke instantie terechtkunnen.

Drie pilots

Per 1 januari 2021 ging daarom – op initiatief van Sociaal Werk Nederland en de Koninklijke Bibliotheek – de pilot ‘Sociaal juridische hulp om de hoek’ van start, gericht op het versterken van het aanbod van en de samenwerking tussen de dienstverleners aan de voorkant van het sociaaljuridische domein. Concreet ging het hierbij om drie min of meer vergelijkbare deelprojecten: in Hengelo, Venray, en in Heerenveen en omgeving.

In deze drie middelgrote gemeentes werden inloopspreekuren ingesteld in de bibliotheek, verzorgd door een sociaaljuridisch dienstverlener (SJD’er). Daarnaast was er tijd gereserveerd voor nazorg, zoals het contact opnemen met instanties, het opstellen van brieven, het opstarten van procedures en het uitzoeken van zaken.

Geen dienstverlening

Op verzoek van de initiatiefnemers evalueerde Regioplan de pilot. Vóórdat deze spreekuren werden ingesteld, was er nauwelijks sprake van sociaaljuridische dienstverlening in de drie betrokken plaatsen, schetst onderzoeker Frank Kriek. “Inwoners met hulpvragen met een juridisch aspect konden tot dan toe alleen gebruikmaken van de advocatuur of van het juridisch loket in een grotere plaats verderop. Het inloopspreekuur zou dit gat moeten opvullen, zo was de gedachte.”

Escalatie voorkomen

Na een ietwat langzame start werden de spreekuren uiteindelijk goed gevonden door inwoners en door andere hulpverleners. Cliënten voelen zich bovendien in hoge mate serieus genomen en waardeerden de persoonlijke aandacht en het luisterend oor, vertelt Frank. “Uit de vele gesprekken met cliënten en partners in het netwerk komt duidelijk naar voren dat de spreekuren bijdragen aan het voorkomen van de escalatie van problematiek. Zo vinden cliënten dat door de dienstverlening hun problemen overzichtelijk zijn geworden, zodat hieraan gewerkt kan worden en deze zich niet opstapelen. Ook kregen zij beter inzicht in hun financiële problematiek. Eén cliënt vertelde dat door de dienstverlening zijn schulden niet verder waren opgelopen en dat – doordat de terugvordering werd gepauzeerd – acute geldproblemen konden worden afgewend.”

Door de pilot ontstond er bovendien beter inzicht in het netwerk rond het juridisch spreekuur, vervolgt Frank. “Netwerkpartners zijn nu beter op de hoogte van het aanbod en verwijzen actief door.”

Netwerksamenwerking kan beter

Tegelijkertijd was het project ook gericht op het versterken van de samenwerking tussen de dienstverleners die actief zijn in het sociaaljuridisch domein. De resultaten hiervan kunnen nog beter en verschillen in hoge mate per pilot, schetst Frank. “Er liggen nog veel kansen om de samenwerking te optimaliseren en te versterken. Maatschappelijk werkers stellen in gesprekken dat er wel degelijk sprake is samenwerking is binnen het netwerk, maar dat die samenwerking zowel aan de voorkant (als het gaat om cliënten door te verwijzen naar de sociaaljuridische dienstverlening) als aan de achterkant (cliënten die geholpen zijn verder te begeleiden en te ondersteunen als zij dat nodig hebben) nog beter kan worden georganiseerd.”

Bibliotheek: geschikte plek

Al met al hebben de spreekuren op een innovatieve, laagdrempelige manier bijgedragen aan het duurzaam en kwalitatief oplossen van sociaaljuridische problemen, concluderen de onderzoekers. Frank: “Uit de pilot komt duidelijk naar voren dat de vraag naar sociaaljuridische hulp groot genoeg is om in een middelgrote gemeente vier uur per week een inloopspreekuur te organiseren. De bibliotheek blijkt verder een geschikte plek voor zo’n spreekuur; vanwege de zichtbaarheid en de korte lijnen met organisaties die aanpalende hulpverlening bieden.”

Voor burgers met een sociaaljuridische hulpvraag is dit alles goed nieuws, benadrukt Frank. “Nu is het aan de betrokken gemeenten om te beslissen in hoeverre ze deze laagdrempelige en kosteloze sociaaljuridische dienstverlening structureel willen aanbieden.”

Meer weten?

Neem dan contact op met Frank. Of lees ons uitgebreide eindrapport met alle bevindingen, conclusies en aanbevelingen.

Onderzoek: hoeveel tandartsen en mondhygiënisten zijn er in de toekomst nodig?

De komende vijf tot twintig jaar stroomt een aanzienlijk deel van de huidige generatie tandartsen en mondhygiënisten uit. Ook verwachten zowel tandartsen als mondhygiënisten over vijf jaar ongeveer twee uur per week minder te werken. Dat zijn de belangrijkste conclusies uit een onderzoek dat we recent uitvoerden in opdracht van het Capaciteitsorgaan, dat de toekomstig benodigde capaciteit aan zorgprofessionals in kaart brengt.

In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) werkte het Capaciteitsorgaan aan een raming voor de benodigde instroom in de opleidingen tot tandarts en mondhygiënist. Nu de vraag naar tandartsen en mondhygiënisten de komende jaren naar verwachting alleen maar verder zal toenemen (in lijn met de stijgende vraag naar andere zorgprofessionals), wilde het ministerie goed zicht hebben op het aantal mondzorgprofessionals dat nodig is om aan die groeiende vraag te kunnen voldoen.

Enquête

Voor een goede raming was onder meer inzicht nodig in het actuele zorgaanbod aan tandartsen en mondhygiënisten in Nederland. Om dit beter in kaart te brengen, namen we – in opdracht van het Capaciteitsorgaan – een enquête af onder deze twee beroepsgroepen. In deze enquête werd onder meer ingegaan op het aantal gewerkte uren, de verwachte arbeidstijdontwikkeling naar de toekomst, de uitstroomverwachting, het aandeel tijd voor patiëntenzorg, de aard van het werkverband, en de buitenlandse instroom. Daarnaast analyseerden we microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Belangrijkste conclusies

Uit deze inventarisatie blijkt onder meer het volgende.

• Over vijf jaar verwacht ongeveer 11 procent van de huidige mondhygiënisten uitgestroomd te zijn. Na tien jaar is dit 20 procent, na vijftien jaar 31 procent, en na twintig jaar 46 procent.

• Over vijf jaar verwacht ongeveer 26 procent van de huidige tandartsen uitgestroomd te zijn. Na tien jaar is dit 42 procent, na 15 jaar 52 procent, en na 20 jaar 63 procent.

• Dat de verwachte uitstroom onder tandartsen veel hoger ligt, kan komen doordat zij over het algemeen ouder zijn. Zo is 44 procent van de huidige tandartsen 50 jaar of ouder, tegenover 19 procent van de mondhygiënisten.

• Zowel tandartsen en mondhygiënisten verwachten over vijf jaar ongeveer twee uur per week minder te werken.

• Verder blijkt uit ons onderzoek dat ongeveer een op de vijf tandartsen zijn of haar opleiding in het buitenland heeft gevolgd. Dit komt neer op 2.300 tandartsen.

Toekomstige zorgvraag

Aan de hand van deze (en andere) onderzoeksresultaten kan het Capaciteitsorgaan beter inschatten hoeveel tandartsen en mondhygiënisten de komende jaren opgeleid moeten worden om aan de groeiende vraag te voldoen, vertelt onderzoeker Wiebe Korf. “Door gegevens van zorgprofessionals uit het verleden te combineren met hun verwachtingen voor de toekomst, zijn we tot een zo accuraat mogelijke inschatting gekomen van de verwachte uitstroom en het opleidingsrendement. Op deze manier hebben we niet alleen ingeschat hoeveel tandartsen en mondhygiënisten er werkzaam zullen zijn, maar ook hoe zij hun tijd zullen besteden. Dit heeft het voor het Capaciteitsorgaan mogelijk gemaakt om de opleidingscapaciteit zó in te schatten, dat er voldoende tandartsen en mondhygiënisten zullen zijn om te voldoen aan de toekomstige zorgvraag.”

Meer weten?

Lees dan ons eindrapport.