Onderzoek naar professionalisering en kwaliteitsborging intern toezicht in het funderend onderwijs

Om zicht te krijgen op de kwaliteit en professionalisering van het intern toezicht in het funderend onderwijs en mogelijke manieren om dit te borgen voerden wij dit voorjaar, in samenwerking met Pieter Huisman, een onderzoek uit in opdracht van het ministerie van OCW.

Onderzoeksopzet
Voor het uitgevoerde onderzoek is een literatuurstudie gedaan naar kwaliteitskenmerken van intern toezicht, zijn intern toezichthouders via een enquête bevraagd, aanvullende interviews met bestuurders gehouden en case studies uitgevoerd onder een aantal toezichtsorganen die al meer aandacht besteden aan professionalisering. Ook zijn experts uit het onderwijs en andere sectoren (woningbouw, zorg) benaderd om de toepasbaarheid van verschillende borgingsystemen voor professionalisering in het onderwijs te onderzoeken.

Kernbevindingen
Uit het onderzoek blijkt dat er zeker oog is voor verbetering van de kwaliteit van het intern toezicht en dat er op dat vlak ook stappen zijn gezet in de afgelopen jaren. Er zijn duidelijk ook aandachtspunten, bijvoorbeeld met de in codes goed bestuur afgesproken toezichtkaders en uit te voeren zelfevaluaties. De meeste intern toezichtsorganen (met name bij grotere schoolbesturen) besteden wel aandacht aan professionalisering, maar voeren nog te weinig gericht beleid op dit terrein. Zo bestaat er vaak geen opleidingsplan, is niet altijd een afgescheiden opleidingsbudget en gevolgde professionalisering wordt vaak niet geëvalueerd. Inhoudelijk hebben intern toezichthouders momenteel vooral behoefte aan professionalisering op gebied van onderwijskwaliteit, strategievorming, proactief toezichthouden en de invulling van de netwerkrol.

Verbeterpunten
Intern toezichthouders en bestuurders erkennen in de interviews het belang van de borging van kwaliteit, maar pleiten voor niet al te vergaande eisen en verplichte registratiesystemen. Mogelijke systemen waar zij wel positief tegenover staan zijn het stimuleren van zelfevaluaties, onderlinge visitaties en het aanbieden van een basiscursus toezichthouden in het onderwijs. Op basis van ons onderzoek concluderen we dat er bij verdere professionalisering onder andere rekening gehouden moet worden met de mate van regulering, met verschillen in schaalgrootte en bestuursmodel, met verschillende ervaringsfases (instap en doorontwikkeling) en met collectieve behoeften.

Mede dankzij dit onderzoek, en een eerder onderzoek van McKinsey (2020), is de minister van plan om extra te investeren in kwaliteitsverbetering van intern toezichtsorganen. Hij wil dat onder andere doen door samen met de sector beroepsprofielen te ontwikkelen. Ook wordt er verder onderzocht hoe doorlopende professionalisering van intern toezichthouders op een niet-vrijblijvende manier kan plaatsvinden.

Meer informatie?
Lees het onderzoeksrapport of neem contact op met Kees van Bergen.

Intern toezicht in het funderend onderwijs

Om zicht te krijgen op de kwaliteit en professionalisering van het intern toezicht in het funderend onderwijs en mogelijke manieren om dit te borgen voerden wij dit voorjaar, in samenwerking met Pieter Huisman, een onderzoek uit in opdracht van het ministerie van OCW.

Onderzoeksopzet
Voor het uitgevoerde onderzoek is een literatuurstudie gedaan naar kwaliteitskenmerken van intern toezicht, zijn intern toezichthouders via een enquête bevraagd, aanvullende interviews met bestuurders gehouden en case studies uitgevoerd onder een aantal toezichtsorganen die al meer aandacht besteden aan professionalisering. Ook zijn experts uit het onderwijs en andere sectoren (woningbouw, zorg) benaderd om de toepasbaarheid van verschillende borgingsystemen voor professionalisering in het onderwijs te onderzoeken.

Kernbevindingen
Uit het onderzoek blijkt dat er zeker oog is voor verbetering van de kwaliteit van het intern toezicht en dat er op dat vlak ook stappen zijn gezet in de afgelopen jaren. Er zijn duidelijk ook aandachtspunten, bijvoorbeeld met de in codes goed bestuur afgesproken toezichtkaders en uit te voeren zelfevaluaties. De meeste intern toezichtsorganen (met name bij grotere schoolbesturen) besteden wel aandacht aan professionalisering, maar voeren nog te weinig gericht beleid op dit terrein. Zo bestaat er vaak geen opleidingsplan, is niet altijd een afgescheiden opleidingsbudget en gevolgde professionalisering wordt vaak niet geëvalueerd. Inhoudelijk hebben intern toezichthouders momenteel vooral behoefte aan professionalisering op gebied van onderwijskwaliteit, strategievorming, proactief toezichthouden en de invulling van de netwerkrol.

Verbeterpunten
Intern toezichthouders en bestuurders erkennen in de interviews het belang van de borging van kwaliteit, maar pleiten voor niet al te vergaande eisen en verplichte registratiesystemen. Mogelijke systemen waar zij wel positief tegenover staan zijn het stimuleren van zelfevaluaties, onderlinge visitaties en het aanbieden van een basiscursus toezichthouden in het onderwijs. Op basis van ons onderzoek concluderen we dat er bij verdere professionalisering onder andere rekening gehouden moet worden met de mate van regulering, met verschillen in schaalgrootte en bestuursmodel, met verschillende ervaringsfases (instap en doorontwikkeling) en met collectieve behoeften.

Mede dankzij dit onderzoek, en een eerder onderzoek van McKinzie (2020), is de minister van plan om extra te investeren in kwaliteitsverbetering van intern toezichtsorganen. Hij wil dat onder andere doen door samen met de sector beroepsprofielen te ontwikkelen. Ook wordt er verder onderzocht hoe doorlopende professionalisering van intern toezichthouders op een niet-vrijblijvende manier kan plaatsvinden.

 

De leerplichtambtenaar: handhaver, adviseur, schakelaar en partner

Een effectieve aanpak van schoolverzuim vraagt om samenwerking tussen scholen en leerplicht. Uit ons onderzoek naar schoolverzuim en beeldvorming over leerplicht onder po- en vo- scholen komt naar voren dat scholen verwachten dat de leerplichtambtenaar kan optreden als handhaver, adviseur, schakelaar en partner in de verzuimketen. Hoewel scholen een breed takenpakket toekennen aan leerplichtambtenaren, worden ze vaak (pas) ingeschakeld wanneer er sprake is van ongeoorloofd verzuim. Scholen en leerplicht zoeken elkaar minder op in de voorfase van het verzuim. Oftewel: ze werken nog (te) weinig samen om schoolverzuim te voorkomen. In opdracht van Ingrado, de brancheverenging voor leerplicht en rmc, hebben we gezocht naar aanknopingspunten voor versterking van de huidige verzuimaanpak.

Verzuimbeleid vergt maatwerk

Op basis van een online quickscan onder po- en vo-scholen, een analyse van verzuimprotocollen en verdiepende gesprekken met zowel scholen als leerplichtambtenaren constateren we dat de meerderheid van de scholen werkt vanuit de visie om (meer) verzuim te voorkomen. Er wordt uitgegaan van wat maximaal haalbaar is voor de leerling. Dit sluit aan op de uitgangspunten van de Methodische Aanpak Schoolverzuim (MAS), die de werkwijze van de leerplichtambtenaar en betrokken partners bij verzuim beschrijft en sinds 2017 op landelijk niveau in gebruik is.
De relatie met de MAS is niet verrassend. De meeste scholen houden zich bij het vormgeven van hun verzuimbeleid en protocol aan de regionale richtlijnen die zijn afgesproken met de scholen in hun regio, RMC en leerplicht. Dit kunnen specifieke afspraken zijn met leerplicht (die bijvoorbeeld niet in de standaardafspraken van de Leerplichtwet zijn vastgesteld) of afspraken over het volgen van een bepaald stappenplan (werken met een verzuimkaart, meldmethodiek, stroomschema’s e.d.). In sommige regio’s is er meer aandacht voor bepaalde typen verzuim (zoals thuiszitters of problematische ziekteverzuim).

Uit de quickscan komt onder meer naar voren dat de ruime meerderheid van de responderende scholen een verzuimbeleid heeft geformuleerd en bovendien een verzuimprotocol heeft opgesteld. Dit geldt in sterkere mate voor het voortgezet onderwijs (inclusief praktijkonderwijs en speciaal onderwijs) dan voor het basisonderwijs (inclusief speciaal basisonderwijs). Ongeveer de helft van de scholen in het voortgezet onderwijs die een verzuimbeleid hebben geformuleerd, heeft daarbij de leerplichtambtenaar betrokken. Binnen het basisonderwijs geldt dat voor een derde van de scholen.

Verwachtingen van scholen ten aanzien van de leerplichtambtenaar

Scholen zijn doorgaans tevreden over de leerplichtambtenaar. Opvallend is wel dat de scholen een brede rol toekennen aan de leerplichtambtenaar. Het gaat dan op hoofdlijnen om vier verschillende rollen voor de leerplichtambtenaar: die van handhaver, adviseur, schakelaar of partner. De traditionele rol van handhaver wordt daarbij het vaakst genoemd door de scholen. Echter, scholen die geregeld samenwerken met leerplicht onderschrijven het meest het belang van de schakelrol,

Behoefte aan ondersteuning bij de aanpak tegen (problematisch) ziekteverzuim

Scholen hebben geen sterke behoefte aan ondersteuning bij het opstellen van hun verzuimbeleid. De leerplichtambtenaar wordt over het algemeen in de rol van kritische meedenker (adviseur) betrokken maar niet als medeontwikkelaar. Maatwerk door school en leerplicht, bijvoorbeeld in situaties die vragen om een afwijkende aanpak, blijft een aandachtspunt. Scholen geven aan graag meer ondersteuning te willen bij het realiseren van een meer effectieve aanpak van problematisch ziekteverzuim. De leerplichtambtenaar heeft in die zin dus ruimte om de rol als adviseur sterker op te pakken. Een rol die sterker aangezet kan worden door meer casusoverstijgend (de samenwerking in) de verzuimaanpak te evalueren.

Meer informatie?

Meer weten over de uitkomsten van het onderzoek? Lees het onderzoeksrapport of het interview dat wij gaven voor Ingrado Magazine. Neem contact op met Suna Duysak of Jos Lubberman voor verdere vragen over het onderzoek.

Alle jongeren een kans, ook in tijden van corona

Tijdens de coronacrisis neemt de kansenongelijkheid flink toe, met name onder jongeren. Het kabinet kondigt maatregelen aan om dit tegen te gaan. Kijkend naar onze projecten gericht op werk en inclusievraagstukken, lijkt een actief arbeidsmarktbeleid noodzakelijk om alle jongeren een mooie toekomst te kunnen bieden.

Kansen vergroten

De laatste jaren zijn er diverse maatregelen getroffen om een inclusieve(re) arbeidsmarkt te creëren waarin iedereen kans heeft op werk. Voor het vergroten van baankansen van mensen met een arbeidsbeperking zijn onder meer de Participatiewet ingevoerd en hebben werkgevers zich via de Wet banenafspraak gecommitteerd aan het creëren van extra banen voor deze doelgroep. Sinds de invoering van deze maatregelen hebben jonggehandicapten iets meer kans op een baan, blijkt uit onderzoek. Ook voor andere groepen zijn de laatste jaren initiatieven gelanceerd gericht op het vergroten van kansen voor iedereen op goed onderwijs en werk. Voorbeelden hiervan zijn de Gelijke Kansen Alliantie, waarin het ministerie van OCW samen met scholen, gemeenten en maatschappelijke partners werkt aan het tegengaan van kansenongelijkheid in het onderwijs, en het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, waarin specifiek het vergroten van maatschappelijke kansen van inwoners van Rotterdam Zuid wordt nagestreefd.

Toename kansenongelijkheid

Ondanks deze aandacht voor inclusiviteit en gelijke kansen dreigt met de intrede van de coronacrisis de kansenongelijkheid weer flink toe te nemen, met name onder jongeren. Zo schrijft de Onderwijsraad in het advies Vooruitzien voor jonge generaties dat de coronacrisis de bestaande verschillen vergroot en dat de kwetsbare jongeren nu extra hard geraakt worden. Ook de werkloosheidscijfers laten zien dat de werkloosheid met name onder jongeren in een rap tempo toeneemt. Het kabinet kondigt daarom in de miljoenennota een pakket aan maatregelen van 1,4 miljard euro aan om onder andere jeugdwerkloosheid te bestrijden. Speciale aandacht komt er ook voor mensen met een arbeidsbeperking. In het najaar zal daarvoor het wetsvoorstel Breed Offensief worden gelanceerd, waarmee het voor werkgevers makkelijker moet worden om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen.

Ons onderzoek

Uit verschillende van onze onderzoeken blijkt dat een actieve inzet op loopbaanontwikkeling, intensieve en doorlopende begeleiding en samenwerking met werkgevers belangrijke elementen zijn om jongeren aan het werk te krijgen en te houden. We volgen dan ook met interesse of de aangekondigde maatregelen van het kabinet voldoende mogelijkheden bieden voor het inrichten van een actief arbeidsmarktbeleid, waarin diverse partijen, waaronder werkgevers, overheid, onderwijs en de jongeren zelf in staat worden gesteld om gezamenlijk een mooie toekomst te bieden voor juist die groepen die een steuntje in de rug kunnen gebruiken. Wij hopen dat onze projecten hier via het bieden van nieuwe inzichten een positieve bijdrage aan kunnen leveren.

Meer informatie?

Lees meer over de projecten die wij doen op de verschillende werkveldpagina’s of op de projectenpagina of neem contact op met Miranda of Sanne.

Week van de loopbaan: uitdaging voor praktijk en beleid

Vorige week was het de week van de loopbaan. Een week waarop we extra aandacht hebben voor het belang van een Leven Lang Ontwikkelen en voor alle vormen van loopbaanadvies. Dat is vandaag de dag geen overbodige luxe. Vooruitkijken is nodig en wenselijk, voor werkzoekenden, werknemers én werkgevers. Tegelijkertijd weten we dat dit in de praktijk niet altijd makkelijk is. Wij helpen daarom (onderwijs)instellingen, werkgevers en overheden om meer grip op loopbaanvraagstukken te krijgen.

Het belang van een sterke start
In onze projecten zien we dat een sterke basis en extra aandacht voor schakelmogelijkheden de loopbaankansen van jonge werkenden en werkzoekenden vergroot. Uit de evaluatie die we deden naar loopbaanbegeleiding (LOB) in het po, vo en mbo blijkt bijvoorbeeld dat loopbaanbegeleiding jongeren helpt bij cruciale keuzemomenten op het gebied van opleiding en werk. Ook als onderzoekspartner van het Platform Jongeren en Werk zien we hoe belangrijk het is dat jongeren een goede plek op de arbeidsmarkt weten te bemachtigen.

Inzetbaar blijven tijdens het werkende leven
Daarnaast zien we dat het een hele uitdaging is om aan het werk te blijven en om transities op en buiten de arbeidsmarkt te kunnen maken. Dit zagen we bijvoorbeeld in de evaluatie van het actieplan perspectief voor vijftigplussers en het onderzoek naar de aanpak bijstandsgerechtigden van 45 jaar en ouder. Deze projecten illustreren dat mensen gedurende hun werkzame leven moeite kunnen hebben met het vinden en/of behouden van werk, maar ook dat er diverse maatregelen en initiatieven zijn om hen te helpen.

Begeleiding en ondersteuning: gedeelde verantwoordelijkheid nodig
Hoe kunnen we werkzoekenden, werknemers én werkgevers helpen bij de aanpak van loopbaanvraagstukken? Ons werk laat zien dat een gezamenlijk aanpak en verantwoordelijkheid van belang is voor de inzetbaarheid van werknemers. Zo blijkt dat inspanningen van verschillende partijen wenselijk zijn voor positieverbetering van langdurige flexwerkers, voor de duurzame inzetbaarheid van jonggehandicapten en voor het vergroten van zelfregie en inzetbaarheid. De rol van werkgevers is daarbij niet te onderschatten. Onze studies over verzuim en duurzame inzetbaarheid tonen aan hoe belangrijk het is dat werkgevers mogelijkheden scheppen voor werknemers om langdurig, gezond, gemotiveerd en deskundig aan het werk kunnen blijven. De inventarisatie van schoolvoorbeelden omtrent (langdurig) ziekteverzuim in het po laat bijvoorbeeld zien dat een laag verzuim is gebaseerd op het gedrag van schoolleiders, de werkgemeenschap en de praktische mogelijkheden die een prettig werkklimaat ondersteunen. Ook in projecten voor werkgeversverenigingen en werkgevers zien we hoe belangrijk de helpende hand van werkgevers is voor het faciliteren en stimuleren van duurzame inzetbaarheid en loopbaanontwikkeling van werkenden.

Uitdaging voor beleid en praktijk
Al met al zien we dat werken aan loopbanen en duurzame inzetbaarheid vraagt om visie, daadkracht en borging. Maar ook dat het sturen op loopbaanontwikkeling nauw luistert en oog voor context cruciaal is. Daarmee blijft het vormgeven en uitvoeren van duurzame inzetbaarheid en loopbaangerichte ontwikkeling nog een uitdaging voor beleid en praktijk. Met onze projecten dragen we graag bij aan een optimale vormgeving en uitvoering hiervan.

Amsterdamse scholen krijgen geen subsidie als ze een te hoge ouderbijdrage vragen

Zeven scholen komen niet in aanmerking voor gemeentelijke subsidies voor onder meer vakleerkrachten voor cultuur en bewegingsonderwijs en onderwijs-ondersteunend personeel. Met haar maatregel, die ze in november 2019 aankondigde, wil de Amsterdamse wethouder afdwingen dat scholen de vrijwillige ouderbijdrage verlagen.

Geen leerlingen uitsluiten
De ‘vrijwillige’ ouderbijdrage in het onderwijs staat al langer onder druk. In december 2019 stemde bijna de hele Tweede Kamer in met een wetsvoorstel waarin werd bepaald dat leerlingen niet langer door de school mogen worden uitgesloten van activiteiten omdat hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald. Scholen mogen een ouderbijdrage vragen, maar moeten in de schoolgids expliciet benoemen dat deze vrijwillig is. Het wetsvoorstel werd in juli 2020 aangenomen door de Eerste Kamer.

Meer informatie
De Amsterdamse wethouder ligt in haar brief aan raadsleden het besluit om zeven basisscholen geen subsidie te verlenen verder toe. In 2018 spraken we met vertegenwoordigers van het onderwijs, ouders en leerlingen over de vrijwillige ouderbijdrage. Een korte samenvatting van ons onderzoek en onze rapportage vindt u hier.

Internetconsultatie voor aanpassing Leerplichtwet

Ben je tussen de 5 en 16 jaar? Dan heb je in Nederland de verplichting om naar school te gaan. Hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk waarbij ouders zich kunnen beroepen op een vrijstelling van de Leerplichtwet. De afgelopen jaren is het beroep op de vrijstelling voor kinderen die niet in staat zijn onderwijs te volgen als gevolg van een fysieke of psychische beperking sterk toegenomen (vrijstelling op grond van van artikel 5 onder a). In 2016 onderzochten wij de oorzaken van de groei van deze vrijstellingen.

Uit het onderzoek bleek onder meer dat de artsen die moeten verklaren dat een kind niet in staat is onderwijs te volgen, niet altijd goed op de hoogte zijn van de onderwijskundige mogelijkheden. De minister heeft onze bevindingen en aanbevelingen meegenomen en uitgewerkt in een wetsvoorstel dat nu voor ligt in een internetconsultatie.

Met het wetsvoorstel wordt de Leerplichtwet aangepast, zodat een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet alleen wordt afgegeven, als dit het beste aansluit bij het kind. De arts die beoordeelt of een kind psychisch of lichamelijk niet geschikt is om onderwijs te volgen, moet daarbij altijd een advies vanuit een onderwijskundige benaderingswijze meenemen. Ook wordt de duur van de vrijstelling aangepast, zodat meer maatwerk mogelijk is.

De uitgangspunten van de aanpassing staan vast. Dat betekent dat de onderwijskundige benaderingswijze betrokken wordt in de procedure, dat samenwerkingsverbanden betrokken worden en dat de regierol op het proces bij het college van burgemeester en wethouders wordt vastgelegd. Op de precieze uitwerking hiervan kan iedereen wel input leveren. De internetconsultatie vindt u hier en staat nog open tot 1 oktober 2020.

Meer informatie?
Voor meer info over dit of ander onderzoek naar leerplicht, neem contact op met Jos Lubberman.

Vast zomerprogramma voor azc-kinderen

Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer aangenomen motie laat OCW de mogelijkheden onderzoeken om een vast zomerprogramma aan te bieden aan kinderen op asielzoekerscentra. Dit najaar voeren wij dat onderzoek uit.

In de zomer hebben asielkinderen op basisscholen net als alle andere kinderen in Nederland zes weken vakantie. School speelt een belangrijk rol in het leven van een asielkind. De asielperiode is voor jonge kinderen een aangrijpende periode die veel indruk maakt. De basisschool biedt hen een warme, positieve omgeving die in de zomer tijdelijk niet beschikbaar is. Bovendien is de kans op verlies van taalkennis in de zomer bij asielkinderen groot omdat hun ouders vaak geen Nederlands spreken. Daarom is de vraag opgekomen wat de mogelijkheden zijn om tijdens zomervakanties een vast zomerprogramma aan te bieden aan asielkinderen in de basisschoolleeftijd.

Door middel van desk research en interviews met landelijke en lokale stakeholders wordt een overzicht gemaakt van de verschillende opties voor de wijze waarop zomerprogramma’s voor deze asielkinderen kunnen worden vormgegeven. Bovendien worden de mogelijkheden in beeld gebracht voor de organisatie en uitvoering door scholen en gemeenten en de inbreng die andere betrokken organisaties daarbij kunnen hebben. Het onderzoek voeren wij dit najaar uit. Neem voor meer informatie contact op met Kees.

Onderzoek naar mogelijk belemmerende aspecten bij de wendbaarheid in het mbo afgerond!

De omgeving waarin en waarvoor het mbo opleidt verandert continu. Dit vraagt van het mbo en van haar medewerkers het vermogen om te kunnen inspelen op relevante interne en externe veranderingen. De sociale partners in het mbo hebben daarom bij het opstellen van de cao mbo 2018-2020 vastgelegd dat er een onderzoek moest komen naar mogelijke aspecten in de cao, op scholen en bij medewerkers die de wendbaarheid van een mbo-school en/of medewerkers kunnen belemmeren.

In gesprek met vertegenwoordigers
Regioplan heeft dit onderzoek de afgelopen periode uitgevoerd. In een eerste fase zijn groepsgesprekken gehouden op zeven verschillende mbo-scholen met vertegenwoordigers van de directie, hr, or en financiën. Vervolgens zijn met negentien medewerkers aanvullende telefonische interviews gehouden.

Sociale partners bespreken uitkomsten
Het onderzoek is inmiddels afgerond. De cao partijen bespreken inhoudelijk met elkaar of de uitkomsten van het onderzoek en de opbrengsten van de experimenten wendbaarheid, die mbo scholen gedurende de afgelopen cao periode hebben uitgevoerd, vragen om een oplossing.

De herziene Canon van Nederland

Vorig jaar onderzochten we voor de gemeente Amsterdam de wijze waarop in het Amsterdamse onderwijs aandacht wordt besteed aan het slavernijverleden in de West en in de Oost. De aandacht voor dit onderwerp is beperkt, mede door het gebrek aan bruikbare bronnen die leraren ter beschikking staan. Een belangrijke bron, de Canon van Nederland, is onlangs herzien en besteedt meer aandacht aan ‘meerstemmigheid’. Dat uit zich onder meer in een nieuw venster dat is gewijd aan Anton de Kom.

Op 22 juni 2020 presenteerde de commissie onder leiding van prof. dr. James Kennedy haar herziening van de Canon van Nederland. De Canon geeft weer welke verhalen over de Nederlandse geschiedenis we mee willen geven aan de leerlingen van vandaag en wat leerlingen zouden moeten meekrijgen van onze geschiedenis. De commissie heeft zich een jaar lang gebogen over deze vragen.

Meerstemmig

De commissie streefde hierbij naar “voldoende zicht op meerstemmigheid, om de complexiteit van het verleden te laten zien en binnen een venster verschillende perspectieven te belichten.” De commissie heeft tien nieuwe vensters opgenomen in de Canon. Vensters die we al kennen uit de eerste Canon zijn door de commissie doorgelicht en herschreven. Hierbij heeft de commissie oog voor de man-vrouwverhouding en de samenstelling van onze samenleving in heden en verleden.

Handvatten voor leraren

In de kerndoelen voor het Nederlandse onderwijs worden de vensters uit de Canon genoemd als inspiratiebron voor (geschiedenis-) leraren in het basis- en voortgezet onderwijs. De vensters vinden hun weg naar de klas via de geschiedenismethoden maar worden ook door individuele leraren en leerlingen geraadpleegd. Door opname van nieuwe vensters als die over Anton de Kom en de aanpassing van de vensters als Slavernij, Michiel de Ruyter en VOC en WIC wordt een minder eenzijdig beeld van onze geschiedenis geschetst en krijgen leraren wat meer handvatten om het slavernijverleden te behandelen in de klas.

Lees meer over het onderzoek dat wij delen naar lessen over het slavernijverleden.